“Ik weet het niet,” antwoordde Matus. “Mijn vader heeft deze ondergrondse kelder gebouwd om aanvallen te doorstaan van vijandelijke troepen—niet van draken. Ik denk niet dat ze het erg lang zullen houden.”
Gwendolyn voelde de dood steeds dichterbij komen terwijl de ruimte steeds heter werd. Ze had het gevoel alsof ze op een verschroeide aarde stond. Het werd steeds lastiger om te zien door de rook, en de grond trilde terwijl kleine stukken steen en stof op haar hoofd terecht kwamen.
Gwen keek om zich heen. Ze zag de angstige gezichten in de ruimte, en ze begon zich af te vragen of ze niet hadden getekend voor een langzame, pijnlijke dood door zich hier beneden terug te trekken. Misschien waren de mensen die boven meteen waren gestorven wel degenen die geluk hadden gehad.
Ineens vlogen de draken ergens anders heen. Gwen was verrast en vroeg zich af wat ze van plan waren. Enkele momenten later hoorde ze een oorverdovende klap, en de grond trilde zo hevig dat iedereen in de ruimte viel. De klap werd gevolgd door twee bevingen, als een aardverschuiving.
“Tirus’ fort,” zei Kendrick, die naast haar kwam staan. “Ze moeten het vernietigd hebben.”
Gwen keek op naar het plafond en besefte dat hij waarschijnlijk gelijk had. Wat zou anders zo’n lawine van vallende stenen kunnen veroorzaken? De draken waren duidelijk woedend en hadden de intentie om alles en iedereen op het eiland te verwoesten. Ze wist dat het slechts een kwestie van tijd was voor ze ook door de deuren van deze kamer zouden barsten.
In de tijdelijke stilte hoorde Gwen tot haar schrik ineens het schelle geluid van babygehuil. Het geluid boorde zich als een mes door haar heen. Ze kon het niet helpen; ze moest onmiddellijk aan Guwayne denken. Terwijl het gehuil, ergens bovengronds, steeds luider werd, raakte een deel van haar ervan overtuigd dat het Guwayne was die om haar huilde. Rationeel gezien wist ze dat het onmogelijk was; haar zoon was op zee, ver hier vandaan. En toch smeekte haar hart dat het zo zou zijn.
“Mijn baby!” schreeuwde Gwen. “Hij is daarboven. Ik moet hem redden!”
Gwen rende naar de trap toe, en voelde ineens een sterke hand op de hare.
Ze draaide zich om en zag dat haar broer Reece haar tegenhield.
“Mijn vrouwe,” zei hij. “Guwayne is hier ver vandaan. Dat is het gehuil van een andere baby.”
Gwen wilde dat het niet waar was.
“Hij is nog maar een baby,” zei ze. “Hij is helemaal alleen daarboven. Ik kan hem niet laten sterven.”
“Als u naar boven gaat,” zei Kendrick, hoestend van het roet, “dan moeten we de deuren achter je dichtdoen, en dan bent u helemaal alleen. U zal daar sterven.”
Gwen dacht niet meer helder na. Er was daarboven een levende baby, helemaal alleen, en ze wist dat ze hem moest redden—ongeacht de prijs.
Gwen schudde Reece’ hand van zich af en sprintte op de trap af. Ze rende met drie treden tegelijk naar boven, en voor iemand haar kon tegenhouden had ze de metalen paal die de deuren barricadeerde teruggetrokken. Ze zette haar schouder tegen de deur en duwde met al haar macht.
Gwen schreeuwde het uit van de pijn. Het metaal was zo heet dat het haar handpalmen verbrandde, en ze trok ze snel terug; onverschrokken trok ze haar mouwen over haar handen heen en duwde deuren helemaal open.
Gwendolyn begon hevig te hoesten terwijl ze de kelder uit barstte en de zwarte rookwolken uit de ondergrondse ruimte meenam. Terwijl ze struikelend aan de oppervlakte kwam, kneep ze haar ogen samen tegen het felle zonlicht. Ze bracht een hand naar haar ogen, en zag tot haar grote schok een enorme golf van verwoesting. Alles dat er enkele momenten geleden nog had gestaan was nu tot aan de grond toe afgebrand, gereduceerd tot hopen rokend en verkoold puin.
Het gehuil van de baby klonk luider hierboven, en Gwen keek om zich heen, wachtend tot de zwarte rookwolken zouden optrekken; toen zag ze, aan de andere kant van het hof, een baby op de grond liggen, gewikkeld in een deken. Vlakbij zag ze zijn ouders liggen, levend verbrand. Op de één of andere manier had de baby het overleefd. Misschien, dacht Gwen met een steek van ellende, was de moeder gestorven terwijl ze haar kind tegen de vlammen beschermde.
Ineens verschenen Kendrick, Reece, Godfrey en Steffen naast haar.
“Mijn vrouwe, u moet nu terug komen!” smeekte Steffen. “U zal sterven hierboven!”
“De baby,” zei Gwen. “Ik moet hem redden.”
“Dat kan niet,” hield Godfrey vol. “U komt niet levend terug!”
Het kon Gwen niets meer schelen. Haar geest werd bevangen door een laserscherpe focus. Het enige dat ze zag, het enige waar ze aan kon denken, was het kind. Ze zette de rest van de wereld van zich af en wist dat ze het kind moest redden.
De anderen probeerden haar vast te grijpen, maar Gwen was onverschrokken; ze schudde zich los en rende op de baby af.
Gwen sprintte met alles dat ze had. Haar hart bonkte in haar keel terwijl ze tussen het puin door rende, door de golvende wolken van zwarte rook, omgeven door vlammen. De zwarte rook fungeerde als schild, en gelukkig voor haar konden de draken haar nog niet zien. Ze rende door de wolken heen en zag alleen nog maar de baby. Ze hoorde alleen nog maar zijn gehuil.
Ze rende en rende. Haar longen stonden op knappen toen ze eindelijk de baby bereikte. Ze pakte de baby op en bestudeerde zijn gezicht, alsof een deel van haar nog steeds verwachtte Guwayne te zien.
Tot haar teleurstelling was hij het niet; het was een meisje. Ze had grote, prachtige blauwe ogen die gevuld waren met tranen. Ze huilde en trilde, haar handjes in vuistjes gebald. Toch was Gwen dolblij om een andere baby vast te kunnen houden, alsof ze zo het feit dat ze Guwayne had weggestuurd goed kon maken.
En ze kon, na één blik in de glinsterende ogen van de baby, al zien dat ze prachtig was.
De rookwolken trokken op en ineens stond Gwen open en bloot aan de andere kant van de binnenplaats, met de huilende baby in haar armen. Ze keek op en zag, nauwelijks honderd meter verderop, een tiental woeste draken. Ze hadden enorme, lichtgevende ogen en zetten vol verrukking en woede hun zinnen op haar. Ze kon zien dat ze zich al voorbereidden om haar te doden.
De draken vlogen de lucht in en kwamen haar kant op. Hun vleugels waren zo enorm van dichtbij. Gwen zette zich schrap en trok de baby dicht tegen zich aan. Ze wist dat ze het niet zou redden om op tijd terug te komen.
Plotseling klonk er het geluid van zwaarden die werden getrokken, en toen Gwen zich omdraaide zag ze haar broers Reece, Kendrick en Godfrey, vergezeld door Steffen, Brandt, Atme en alle leden van de Krijgsmacht, een cirkel om haar heen vormen om haar te beschermen. Ze bereidden zich voor om samen met haar te sterven. Gwen was diep geraakt en geïnspireerd door hun moed.
De draken stormden op hen af en sperden hun enorme kaken wijd open. Ze zetten zich schrap voor de onvermijdelijke stroom van vlammen die hen zou doden. Gwen sloot haar ogen. Ze zag haar vader, zag iedereen ooit iets in haar leven had betekent, en bereidde zich voor op een weerzien.
Ineens klonk er een afschuwelijk gekrijs, en Gwen kromp ineen, in de veronderstelling dat het de eerste aanval was.
Maar toen besefte ze dat het een ander gekrijs was, een gekrijs dat ze herkende: het gekrijs van een oude vriendin.
Gwen keek op naar de lucht, en ze zag een eenzame draak door de lucht vliegen, op weg om de strijd aan te gaan met de draken die op haar af kwamen. En op haar rug zag ze, tot haar grote blijdschap, de man van wie ze meer hield dan van wie dan ook:
Thorgrin.
Hij was terug.
HOOFDSTUK ZES
Thor zat op Mycoples’ rug terwijl de wolken in zijn gezicht sloegen. Ze gingen zo snel dat hij nauwelijks kon ademhalen, en stormden op de groep draken af. Thors armband pulseerde om zijn pols. Hij voelde dat hij met een nieuwe kracht was doordrongen, een kracht die hij niet echt kon begrijpen;