“Je moet weten dat dit niet jouw schuld is,” fluisterde hij. “En hoeveel ik van je hou.”
Alistair huilde. Ze drukte hem tegen haar borst aan en voelde dat hij steeds kouder werd. Op dat moment knapte er iets in haar, iets dat de onrechtvaardigheid van de situatie niet langer kon verdragen, iets dat absoluut weigerde om hem te laten sterven.
Alistair kreeg ineens een bekend, tintelend gevoel, als duizend speldenprikken in haar vingertoppen, en ze voelde haar hele lichaam van top tot teen overspoeld worden met warmte. Ze voelde een vreemde kracht, sterk en primordiaal, een kracht die ze niet begreep; het kwam sterker opzetten dan alle opwellingen van kracht die ze ooit in haar leven had gevoeld, als een uitwendig iets haar lichaam overnam. Ze voelde haar handen en armen heet worden, en ze legde instinctief haar handpalmen op Erecs borst en voorhoofd.
Alistairs handen brandden heviger dan ooit tevoren, en ze sloot haar ogen. Beelden flitsten door haar hoofd. Ze zag Erec als kind. Hij verliet de Zuidelijke Eilanden en stond trots en nobel op een groot schip; ze zag hoe hij zich aansloot bij de Krijgsmacht; bij de Zilveren; ze zag hem deelnemen aan steekspellen, ze zag hem een kampioen worden, ze zag hem vijanden verslaan, de Ring verdedigen. Ze zag hem met een perfect postuur op zijn paard zitten, in een glimmende zilveren wapenrusting, een toonbeeld van nobelheid en moed. Ze wist dat ze hem niet kon laten sterven; de wereld kon het zich niet veroorloven.
Alistairs handen werden steeds heter, en toen ze haar ogen open deed zag ze hem zijn ogen sluiten. Ze zag ook een wit licht uit haar handpalmen stralen, dat zich om Erec heen begon te verspreiden. En terwijl ze toekeek zag ze toe zijn bloederige wonden langzaam begonnen te helen.
Erecs ogen schoten open, gevuld met licht, en ze voelde iets in hem veranderen. Zijn lichaam, dat enkele momenten eerder nog zo koud was geweest, begon op te warmen. Ze voelde zijn levenskracht terugkeren.
Erec keek verrast en verwonderd naar haar op, en Alistair voelde haar eigen energie weg ebben, naar hem toe.
Zijn ogen gingen dicht en hij viel in een diepe slaap. Haar handen werden ineens koel, en ze controleerde zijn pols, die weer normaal voelde.
Ze slaakte een zucht van opluchting en wist dat ze hem had teruggebracht. Haar handen trilden, ze was leeg, en ze voelde zich uitgeput en dolblij tegelijk.
Dank u, God, dacht ze. Ze leunde naar voren, legde haar gezicht op zijn borst, en knuffelde hem terwijl tranen van vreugde over haar wangen liepen. Dank u dat u mij mijn man niet heeft afgenomen.
Alistair stopte met huilen, en ze keek om zich heen: ze zag Bowyers zwaard op de stenen vloer liggen, het heft en het mes bebloed. Ze haatte Bowyer met een passie die ze nauwelijks kon bevatten; en ze was vastberaden om Erec te wreken.
Alistair pakte met bloederige handen het zwaard op, hield het omhoog en bestudeerde het. Ze stond op het punt om het door de kamer te smijten—toen de deur van de kamer ineens openvloog.
Alistair draaide zich om, het bloederige zwaard nog in haar handen, en zag Erecs familie de kamer in stormen, geflankeerd door een tiental soldaten. Terwijl ze dichterbij kwamen en ze van haar naar de bewusteloze Erec keken, zag ze hun gealarmeerde gezichtsuitdrukkingen veranderen in afschuw.
“Wat heb je gedaan?” riep Dauphine uit.
Alistair keek naar niet-begrijpend aan.
“Ik?” vroeg ze. “Ik heb niets gedaan.”
Dauphine stormde naar haar toe.
“Is dat zo?” zei ze. “Je hebt slechts onze beste ridder gedood!”
Alistair besefte ineens dat ze haar aanstaarden alsof ze een moordenaar was.
Ze keek naar beneden en zag het bebloede zwaard in haar hand, zag de bloedvlekken op haar handen en haar jurk, en realiseerde zich dat ze dachten dat zij het had gedaan.
“Maar ik heb hem niet neergestoken!” protesteerde Alistair.
“Nee?” zei Dauphine op beschuldigende toon. “Dus het zwaard is op magische wijze in jouw hand terecht gekomen?”
Alistair keek om zich heen terwijl ze om haar heen kwamen staan.
“Een man heeft dit gedaan. De man die hem op het slagveld heeft uitgedaagd: Bowyer.”
De anderen wierpen elkaar een sceptische blik toe.
“Oh ja?” beet Dauphine. “En waar is hij nu dan?” vroeg ze terwijl ze om zich heen keek.
Alistair zag geen teken van hem, en besefte dat ze allemaal dachten dat ze loog.
“Hij is gevlucht,” zei ze. “Nadat hij hem had neergestoken.”
“En hoe is zijn bebloede zwaard dan in jouw hand terecht gekomen?” kaatste Dauphine terug.
Alistair keek vol afschuw naar het zwaard in haar hand, en gooide het weg. Het kletterde over de stenen grond.
“Maar waarom zou ik mijn aanstaande man doden?” vroeg ze.
“Je bent een tovenares,” zei Dauphine, die zich over haar heen boog. “Jouw soort is niet te vertrouwen. Oh, mijn broer!” zei Dauphine, en ze liet zich naast Erec op haar knieën vallen, tussen hem en Alistair in. Dauphine knuffelde Erec.
“Wat heb je gedaan?” kreunde Dauphine tussen haar tranen door.
“Maar ik ben onschuldig!” riep Alistair uit.
Dauphine wierp haar een hatelijke blik toe, en wendde zich toen tot de soldaten.
“Arresteer haar!” beval ze.
Alistair voelde hoe handen haar van achteren vastgrepen, en hoe ze overeind werd getrokken. Ze had geen energie meer, en was niet in staat zich te verzetten terwijl de wachters haar polsen achter haar rug vastbonden en haar mee begonnen te nemen. Het kon haar weinig schelen wat er met haar gebeurde—maar ze kon de gedachte om van Erec gescheiden te worden niet verdragen. Niet nu, niet nu hij haar zo hard nodig had. Ze had hem slechts tijdelijk genezen; ze wist dat hij nog een sessie nodig had, en dat als hij die niet zou krijgen, hij alsnog zou sterven.
“NEE!” schreeuwde ze. “Laat me gaan!”
Maar haar geschreeuw was zinloos. Ze sleurden haar mee, geboeid, alsof ze niemand meer was dan een doodgewone gevangene.
HOOFDSTUK DRIE
Thor bracht zijn handen naar zijn ogen, verblind door het licht, terwijl de glimmende, gouden deuren van zijn moeders kasteel wijd open vlogen. Het was zo intens dat hij nauwelijks iets kon zien. Er liep een figuur op hem af, een silhouet, een vrouw. Hij voelde met elke vezel in zijn lichaam dat het zijn moeder was. Thors hart ging hevig tekeer toen hij haar daar zag staan, haar armen langs haar zij.
Langzaam begon het licht te vervagen, net genoeg voor hem om zijn handen te laten zakken en naar haar te kijken. Het was het moment waar hij al zijn hele leven op had gewacht, het moment dat hem in zijn dromen had achtervolgd. Hij kon het niet geloven: ze was het echt. Zijn moeder. In dit kasteel, boven op deze klif. Thor opende zijn ogen helemaal. Hij stond slechts een meter bij haar vandaan en staarde haar aan. Voor het eerst zag hij haar gezicht.
Thors adem stokte in zijn keel terwijl hij de mooiste vrouw die hij ooit had gezien in de ogen keek. Ze zag er tijdloos uit, oud en jong tegelijk. Haar huid was bijna doorzichtig en haar gezicht straalde. Ze glimlachte lief naar hem. Haar lange blonde haar viel tot aan haar middel, en ze had grote, heldere grijze ogen en perfect geaccentueerde jukbeenderen. Wat Thor nog het meest verraste terwijl hij haar aanstaarde was dat hij veel van zijn eigen features in haar gezicht kon herkennen—de curve van haar kaaklijn, haar lippen, de tint van haar grijze ogen, zelfs haar trotse voorhoofd. Op een bepaalde manier was het alsof hij naar zichzelf keek. Ze leek ook ontzettend veel op Alistair.
Thors moeder was gekleed in een wit zijden gewaad en een mantel, de kap naar achteren getrokken, en ze droeg geen sieraden. Haar handen waren glad, haar huid als die van een baby. Thor voelde een intense energie van haar af stralen, intenser dan hij ooit had gevoeld, als de zon die hem leek