Thor sloot zijn ogen. Hij was niet meer bang om de kracht in zich op te roepen, en hij voelde niet langer de drang om op fysieke wapens te vertrouwen. Terwijl hij zijn ogen sloot, herinnerde hij zich zijn tijd in het Land van de Druïden. Hij herinnerde zich hoe machtig hij was geweest, hoe hij in staat was geweest om alles om zich heen met zijn geest te beïnvloeden. Hij herinnerde zich de kracht die in hem zat, en hoe het fysieke universum slechts een extensie van zijn geest was.
Thor dwong zijn geestkracht naar de oppervlakte, en hij stelde zich een enorme muur van ijs voor die hem tegen het vuur beschermde. Hij stelde zich voor dat hij en Mycoples werden omgeven door een beschermende bol, veilig voor de muur van vuur.
Thor deed zijn ogen open en voelde tot zijn verbazing dat hij omgeven was door kou. Hij zag een enorme muur van ijs om zich heen, net zoals hij zich had voorgesteld, een meter dik en glinsterend blauw. Hij draaide zich om en zag de muur van vlammen naderen—tot hij werd tegengehouden door de muur van ijs. De vlammen sisten en er resen enorme stoomwolken op. De draken waren furieus.
Thor cirkelde rond terwijl de muur van ijs begon te smelten, en hij besloot de confrontatie met de groep draken aan te gaan. Mycoples vloog onbevreesd de draken tegemoet—die duidelijk geen aanval hadden verwacht.
Mycoples dook naar voren, strekte haar klauwen uit en greep een draak bij zijn kaak. Ze draaide rond en gooide hem; de draak tolde door de lucht en viel in de zee.
Voor ze zich kon herstellen werd Mycoples door een andere draak aangevallen, die zich vastbeet in haar zij. Mycoples krijste, en Thor reageerde onmiddellijk. Hij sprong van Mycoples’ rug op de neus van de draak, rende over zijn kop heen en ging op zijn rug zitten. De vijandige draak liet Mycoples niet los en bokte ondertussen hevig om Thor af te werpen. Thor hield zich vast voor zijn leven.
Mycoples dook naar voren, beet zich vast in de staart van een andere draak, en scheurde hem af. De draak schreeuwde en viel in zee—en Mycoples werd besprongen door een aantal andere draken, die hun tanden in haar poten zetten.
Ondertussen hield Thor zich nog steeds vast voor zijn leven, vastberaden om de draak onder controle te krijgen. Hij dwong zichzelf om kalm te blijven en zichzelf eraan te herinneren dat het allemaal een kwestie van de geest was. Hij kon de enorme kracht van dit primordiale beest door zijn aderen voelen stromen. En terwijl hij zijn ogen sloot, stopte hij zich met verzetten, en begon zich af te stemmen op de draak. Hij voelde zijn hartslag, zijn pols, zijn geest. Hij voelde hoe hij één met hem werd.
Thor deed zijn ogen open, en de draak deed hetzelfde. Zijn ogen glommen nu in een andere kleur. Thor zag de wereld door de ogen van de draak. Deze draak, dit vijandige beest, werd een verlenging van Thor. Hij zag wat Thor zag. Thor gaf hem bevelen—en hij luisterde.
De draak liet Mycoples op Thors bevel los; toen dook hij grommend naar voren en zette hij zijn tanden in de drie draken die Mycoples aanvielen, en verscheurde hen.
De andere draken waren overrompeld en hadden duidelijk niet verwacht aangevallen te worden door één van hen; voor ze konden hergroeperen, had Thor er al zes aangevallen. Hij gebruikte zijn draak, die zich vastbeet in hun nek, en verminkte de ene na de andere. Thor liet de draak hen in hun vleugels bijten en in hun rug, en de draken stortten in zee.
Plotseling werd Thor vanaf de zijkant aangevallen, en hij had het niet aan zien komen; de draak opende zijn kaken en zette zijn tanden in Thor.
Thor schreeuwde het uit terwijl zijn ribbenkast werd doorboord door een lange, puntige tand. Hij viel van zijn draak en voelde hoe hij richting de zee viel, gewond, en besefte dat hij op het punt stond om te sterven.
Vanuit zijn ooghoek zag Thor Mycoples naar beneden duiken—en voor hij het wist was hij op Mycoples’ rug geland, gered door zijn oude vriendin. Ze waren weer samen, beiden gewond.
Thor greep hijgend naar zijn ribben en bekeek de schade die ze hadden aangericht: een tiental draken dobberde nu dood of verminkt in zee. Ze hadden het goed gedaan met zijn tweetjes, veel beter dan hij zich had kunnen voorstellen.
Maar toen hoorde Thor een luid gekrijs, en toen hij op keek zag hij dat er nog enkele tientallen draken over waren. Snakkend naar adem besefte hij dat het een heldhaftig gevecht was geweest, maar dat het er somber uitzag voor hen. Toch aarzelde hij niet; hij vloog onbevreesd naar boven om de draken die hen uitdaagden tegemoet te vliegen.
Mycoples krijste en spuwde vuur terwijl zij vuur spuwden naar Thor. Thor gebruikte zijn krachten om weer een muur van ijs te creëren en te voorkomen dat ze verzwolgen werden door de vlammen. Hij hield zich stevig vast aan Mycoples terwijl ze op de groep in vloog en al klauwend en bijtend vocht voor haar leven. Ze liep verwondingen op, maar dat vertraagde haar niet en ze wist zelf behoorlijk wat schade aan te richten. Thor hief zijn arm en richtte zijn armband. Stralen van wit licht schoten eruit terwijl hij de ene na de andere draak van Mycoples afstootte.
Thor en Mycoples vochten en vochten, beide gewond, bloedend, uitgeput.
En er waren nog altijd tientallen draken over.
Terwijl Thor zijn armband omhoog hield, voelde hij de kracht wegstromen—uit zichzelf. Hij was machtig, wist hij, maar nog niet machtig genoeg; hij wist dat hij het gevecht niet tot aan het eind zou kunnen volhouden.
Thor keek op en zag ineens enorme vleugels, gevolgd door lange scherpe klauwen, en hij keek hulpeloos toe terwijl de klauwen zich door Mycoples keel boorden. Thor hield zich vast voor zijn leven terwijl de draak Mycoples vastgreep, zijn kaken in haar staart zette, haar rondzwaaide en losliet.
Thor hield zich vast terwijl hij en Mycoples door de lucht vlogen en op de zee af stortten.
Ze belandden in het water en gingen kopje onder. Thor maaide wild met zijn armen tot ze eindelijk vaart minderden. Mycoples keerde en zwom naar boven, op het zonlicht af.
Toen ze boven kwamen snakte Thor naar adem. Hij bleef zich stevig aan Mycoples vasthouden, dobberend in het ijskoude water. Thor keek opzij en zag toen iets wat hij nooit meer zou vergeten: daar, in het water, niet ver bij hem vandaan, met zijn ogen open, dreef het levenloze lichaam van de draak waar hij zo veel van was gaan houden: Ralibar.
Mycoples zag hem op hetzelfde moment, en toen gebeurde er iets met haar, iets dat Thor nog nooit had meegemaakt: ze krijste van verdriet en tilde haar vleugels hoog op. Haar hele lichaam begon te beven en ze liet een afschuwelijk gejammer uit dat het hele universum leek te doen trillen. Thor zag haar ogen van kleur veranderen, tot ze glimmend geel en wit waren.
Mycoples was een andere draak. Ze keek op naar de groep draken die op hen afkwam. Thor besefte dat er iets in haar was geknapt. Haar verdriet was getransformeerd in woede, en had haar een ongekende kracht gegeven. Ze was bezeten.
Mycoples stormde omhoog. Ze bloedde nog steeds, maar het leek haar niets te kunnen schelen. Ook Thor voelde hoe hij overspoeld werd door een nieuwe golf van energie en een verlangen naar wraak. Ralibar was een goede vriend geweest en hij had zijn leven voor hen opgeofferd. Thor was vastberaden om wraak te nemen.
Terwijl ze op de draken af vlogen, sprong Thor van Mycoples af en landde op de neus van de dichtstbijzijnde draak. Hij sloeg zijn armen stevig om zijn kaken heen.
Thor riep het laatste beetje kracht dat hij had op, draaide de draak rond in de lucht, en wierp hem met al zijn kracht. De draak vloog door de lucht, klapte tegen twee andere draken aan, en ze vielen alle drie in zee.
Mycoples draaide rond en ving Thor op terwijl hij viel. Hij belandde op haar rug en Mycoples ging op de overgebleven draken af. Ze begroette hen met een luid gebrul en beet harder en dieper dan zij. Hoe erger ze haar verwondden, hoe minder het haar leek te doen. Ze was een wervelwind van verwoesting, net als Thor, en tegen de tijd dat zij en Thor klaar waren, besefte Thor dat er geen enkele draak meer over was. Ze lagen allemaal in zee, dood of verminkt.
Thor en Mycoples vlogen alleen door de lucht, cirkelend boven de gevallen draken. Ze hijgden en bloedden hevig. Thor wist dat Mycoples haar laatste adem zou uitblazen—het bloed droop uit haar bek, en elke ademtocht deed haar pijn.
“Nee, mijn vriendin,”