“Laat het hangen,” zei Riley. “Ik weet dat het niet gemakkelijk is, maar het is belangrijk. Het zal niet lang duren. We sturen er vanmiddag agenten naartoe.”
Alford knikte met stille aanvaarding.
“Hebt u nog meer foto’s van het laatste slachtoffer?” vroeg Riley. “Wat close-ups?”
“Natuurlijk, ik zal ze laten zien.”
Riley keek naar een reeks gedetailleerde foto’s van het lijk. De plaatselijke politie had goed werk geleverd. De foto’s lieten zien hoe strak en uitgebreid de kettingen om het lijk heen gewikkeld waren. Tot slot was er een close-up van het gezicht van het slachtoffer.
Riley voelde haar hart in haar keel bonken. De ogen van het slachtoffer puilden uit en haar mond was met een ketting gekneveld. Maar dat was niet wat Riley choqueerde.
De vrouw leek heel veel op Marie. Ze was ouder en zwaarder, maar toch. Marie had hier veel op geleken als ze een stuk of tien jaar ouder zou zijn geweest. Het beeld raakte Riley als een emotionele stomp in haar maag. Het was net alsof Marie haar riep, eisend dat ze deze moordenaar zou pakken.
Ze wist dat ze deze zaak moest aannemen.
Hoofdstuk 4
Peterson reed rustig in zijn auto, niet te snel en niet te langzaam. Hij voelde zich goed toen hij het meisje eindelijk weer zag. Eindelijk had hij haar gevonden. Daar was ze, de dochter van Riley, in haar eentje. Ze liep naar school en ze had geen flauw idee dat hij haar volgde. Dat hij op het punt stond haar leven te beëindigen.
Toen hij haar bekeek bleef ze plotseling staan en draaide zich om, alsof ze vermoedde dat ze bekeken werd. Ze stond daar maar, alsof ze niet wist wat te doen. Een paar andere scholieren liepen langs haar heen en gingen het gebouw in.
Hij liet de auto langzaam doorrijden. Hij wilde zien wat ze nu zou gaan doen.
Niet dat het meisje belangrijk voor hem was. Haar moeder was het echte doelwit van zijn wraak. Haar moeder had hem ernstig gedwarsboomd en daar zou ze voor boeten. In zekere zin had ze dat al gedaan; tenslotte had hij Marie Sayles tot zelfmoord gedreven. Maar nu moest hij het meisje dat het belangrijkste voor haar was afpakken.
Tot zijn vreugde draaide het meisje zich om en liep van de school vandaan. Blijkbaar had ze besloten om vandaag niet naar school te gaan. Zijn hart bonkte, hij wilde toeslaan. Maar dat kon niet. Nog niet. Hij moest tegen zichzelf zeggen dat hij geduldig moest zijn. Er waren nog steeds anderen in de buurt.
Peterson reed door en ging een blokje om, terwijl hij zichzelf dwong geduldig te zijn. Hij onderdrukte een glimlach bij de gedachte aan het plezier dat in het vooruitzicht lag. Met wat hij voor haar dochter in gedachten had, zou Riley lijden op manieren die ze nooit voor mogelijk had gehouden. Hoewel ze nog slungelig en onhandig was, leek het meisje heel veel op haar moeder. Dat zou het nog bevredigender maken.
Terwijl hij rondreed zag hij het meisje vlot over de straat lopen. Hij stopte bij de stoep en keek een paar minuten naar haar, totdat hij besefte dat ze een straat in liep die de stad uit leidde. Als ze alleen naar huis zou lopen, dan zou dit het perfecte moment zijn om haar te pakken.
Zijn hart bonkte, hij wilde genieten van het zalige vooruitzicht. Peterson reed nog een blokje om met zijn auto.
Peterson wist dat je moest leren om sommige pleziertjes uit te stellen, om te wachten op het juiste moment. Uitgestelde voldoening maakte alles veel fijner. Hij had dat van jaren smakelijke, trage wreedheid geleerd.
Er is gewoon zoveel om naar uit te kijken, dacht hij tevreden.
Toen hij weer terugkwam en haar weer zag lachte Peterson hardop. Ze probeerde een lift te krijgen! God was hem vandaag goed gezind. Het was duidelijk voorbestemd om haar leven te nemen. Hij stopte zijn auto naast haar en schonk haar zijn meest aangename glimlach. “Lift nodig?”
Het meisje glimlachte breed terug. “Bedankt. Dat zou fantastisch zijn.”
“Waar moet je naartoe?” vroeg hij.
“Ik woon net een klein stukje buiten de stad.” Het meisje gaf hem het adres.
Hij zei: “Ik kom daar vlak langs. Stap maar in.”
Het meisje ging voorin zitten. Met groeiende voldoening zag hij dat ze dezelfde lichtbruine ogen als haar moeder had.
Peterson drukte op de knopjes om de deuren en ramen op slot te doen. Door het zachte gezoem van de airconditioner merkte het meisje het niet eens.
*
April voelde een plezierig stoot adrenaline toen ze haar veiligheidsriem omdeed. Ze had nog nooit eerder gelift. Haar moeder zou een toeval krijgen als ze erachter kwam.
Natuurlijk had mama gelijk, dacht April. Het was echt gemeen dat ze haar de vorige avond bij papa had laten blijven, en alleen maar vanwege een of ander raar idee van haar dat Peterson in hun huis geweest was. Dat was niet waar, April wist dat. De twee agenten die haar naar het huis van haar vader gebracht hadden, hadden dat gezegd. Uit wat ze tegen elkaar gezegd hadden, bleek dat kennelijk het hele Bureau dacht dat mama een beetje kierewiet was.
De man zei: “Waarom ben je in Fredericksburg?”
April keek hem aan. Hij was een prettig uitziende man met een brede kaak, ruig haar en een stoppelbaardje. Hij glimlachte.
“School,” zei April.
“Een zomercursus?” vroeg de man.
“Ja,” zei April. Ze ging hem echt niet vertellen dat ze besloten had om te spijbelen. Niet dat hij het type man leek die het niet zou begrijpen. Hij zag er oké uit. Misschien kreeg hij er zelfs wel een kick van om haar te helpen bij het trotseren van het ouderlijk gezag. Maar het was het beste om geen risico te nemen.
De glimlach van de man werd een beetje ondeugend. “En wat vindt je moeder van liften?” vroeg hij.
April bloosde van schaamte. “O, dat vindt ze niet erg,” zei ze.
De man grinnikte. Het was geen fijn geluid. En er was April iets opgevallen. Hij had gevraagd wat haar móéder ervan vond, niet wat haar óúders ervan vonden. Waarom zei hij dat?
Op dit tijdstip was er vrij veel verkeer zo dicht bij de school. Het zou even duren voor ze thuis zou zijn. April hoopte dat de man niet een heel gesprek zou gaan beginnen. Dat zou het erg ongemakkelijk maken.
Maar na een paar straten van stilte voelde April zich nog ongemakkelijker. De man glimlachte niet meer en zijn uitdrukking kwam nogal grimmig op haar over. Ze zag dat alle deuren op slot zaten. Ongemerkt liet ze haar vingers naar het knopje van het raam aan de passagierskant glijden. Er zat geen beweging in.
De auto stopte achter een rij auto’s voor een rood verkeerslicht. De man deed zijn linker richtingaanwijzer aan.
April werd door een plotselinge vlaag van angst bevangen. “Eh... We moeten hier rechtdoor,” zei ze.
De man zei niets. Had hij haar gewoon niet gehoord? Op een of andere manier durfde ze het niet nog een keer te zeggen. Trouwens, misschien had hij een andere route in gedachten. Maar nee, ze kon niet bedenken hoe hij haar via die richting naar huis kon brengen.
April vroeg zich af wat ze moest doen. Moest ze om hulp schreeuwen? Zou iemand haar horen? En als de man niet had gehoord wat ze zei? Stel dat hij helemaal geen kwaad in de zin had? Dan zou het hele gebeuren vreselijk gênant zijn.
Toen zag ze een bekende op de stoep slenteren, met zijn rugzak over zijn schouder. Het was Brian, momenteel haar soort-van-vriendje. Ze tikte hard tegen het raam. “Wil je een lift?” mimede ze naar Brian.
Brian grijnsde en knikte.
“O, dat is mijn vriendje,” zei April. “Kunnen we stoppen en hem meenemen, alsjeblieft? Hij is toch onderweg naar mijn huis.”
Dat was een leugen. April had eigenlijk geen idee waar Brian naartoe ging. De man fronste en gromde.