“Ik ben niet beter een ander,” zei Steffen.
“Dat lijkt me duidelijk,” lachte een ander.
“Genoeg met die onzin!” riep één van de dorpelingen op serieuze toon.
Hij liep naar voren en duwde de anderen uit de weg. Hij was ouder dan de rest en zag eruit als een serieuze man. De menigte zweeg in zijn aanwezigheid.
“Als je meent wat je zegt,” zei de man in zijn diepe stem, “ik kan wel een extra paar handen gebruiken in mijn molen. Het betaalt een zak graan en kan met water per dag. Je kunt in de schuur slapen, bij de rest van de jongens. Als je het daar mee eens bent, zal ik je aannemen.”
Steffen knikte terug, en was blij om eindelijk een serieuze man aan te treffen.
“Ik vraag om niets meer,” zei hij.
“Deze kant op,” zei de man, en bij baande zich een weg door de menigte.
Steffen volgde hem. De man leidde hem naar een grote houten molen, waar tieners en mannen hard aan het werk waren. Ze zweetten en waren besmeurd met vuil. Ze liepen door de modderige sporen en duwden een enorm houten wiel aan. Steffen bekeek hen en besefte dat het zwaar werk was. Het was goed genoeg.
Steffen draaide zich om naar de man om hem te vertellen dat hij de baan wilde aannemen, maar de man was al verdwenen. Hij ging er zeker vanuit dat hij het wel zou doen. De dorpelingen gingen weer verder met hun bezigheden en Steffen keek naar het wiel, naar het nieuwe leven dat voor hem lag.
Hij had een moment van zwakte gehad, en zichzelf toegestaan om te dromen. Hij had zich een leven voorgesteld met kastelen en royalty. Hij had zichzelf als een belangrijk persoon gezien, als de rechterhand van de Koningin. Hij had beter moeten weten. Dat leven was niet voor hem bestemd. Dat was het nooit geweest. Het was een geluk geweest dat hij Gwendolyn had ontmoet. Nu was hij hiertoe gedwongen. Maar dit was in elk geval een leven dat hij kende. Een leven dat hij begreep. Een leven van ontbering. En zonder Gwendolyn was dit leven goed genoeg voor hem.
HOOFDSTUK ZES
Thor spoorde Mycloples aan om sneller te vliegen terwijl ze steeds dichter bij de Toren van Vluchtelingen kwamen. Thor voelde aan elke vezel in zijn lichaam dat Gwen in gevaar was. Hij voelde de vibratie door zijn vingertoppen stromen, door zijn hele lichaam heen, als een waarschuwing. Ga sneller, fluisterde het naar hem.
Sneller.
“Sneller!” riep Thor naar Mycoples.
Mycolples brulde zachtjes als antwoord en ging sneller vliegen. Thor had de woorden niet eens hoeven uitspreken—Mycoples begreep alles, zelf nog voor hij het zei—maar hij deed het toch. Zijn eigen woorden waren geruststellend. Hij voelde zich hulpeloos. Hij voelde dat er iets mis was met Gwen, en dat elke seconde telde.
Toen ze door een wolkendek heen braken, werd Thor overspoeld door opluchting. Eindelijk. In de verte kwam de Toren van Vluchtelingen in het zicht. Het was een eeuwenoud, naargeestig staaltje architectuur, een perfect ronde, smalle toren die bijna de wolken leek te raken, gebouwd van een glimmend zwart gesteente. Thor kon zelfs vanaf een afstand de kracht voelen.
Terwijl ze dichterbij kwamen, zag hij ineens iets boven in de toren. Het was een persoon. Ze stond op de rand, haar armen uitgestrekt. Haar ogen waren gesloten, en ze zwaaide heen en weer in de wind.
Thor wist onmiddellijk wie het was.
Gwendolyn.
Zijn hart bonsde terwijl hij haar daar zag staan. Hij wist wat ze dacht. En hij wist waarom. Ze dacht dat hij haar had opgegeven, en hij kon het niet helpen, maar het voelde alsof het zijn schuld was.
“SNELLER!” schreeuwde Thor.
Ze vlogen zo snel dat het Thor de adem benam.
Terwijl ze naderden, zag Thor Gwen naar achteren stappen, van de rand af, terug het dak op, en hij werd overspoeld door opluchting. Zelfs zonder dat ze hem gezien had, was ze van gedachten veranderd en had ze besloten om niet te springen.
Mycoples brulde en Gwen keek op, en zag Thor voor het eerst. Hun ogen ontmoetten elkaar, en hij zag de schok op haar gezicht.
Mycoples landde op het dak. Thor sprong van haar rug af en rende naar Gwendolyn.
Gwen draaide zich om en staarde naar hem, haar ogen wijd open gesperd. Ze keek alsof ze een geest zag.
Thor rende naar haar toe, zijn hart bonzend, overspoeld door opwinding, en hij strekte zijn armen uit. Ze omhelsden elkaar en hielden elkaar stevig vast terwijl Thor haar optilde en haar tegen zich aandrukte en haar ronddraaide.
Thor hoorde haar huilen en voelde haar hete tranen over zijn nek stromen, en hij kon nauwelijks geloven dat hij echt hier was, en dat hij haar echt vast hield. Dit was echt. Dit was de droom die hij elke nacht had gehad toen hij in het Rijk was geweest, toen hij zeker had geweten dat hij nooit meer zou terugkeren, dat hij Gwendolyn nooit meer zou zien. En nu was hij hier, en hield hij haar in zijn armen.
Hij was zo lang bij haar vandaan geweest, alles aan haar voelde nieuw. Het voelde perfect. En hij zwoer dat hij nooit meer een moment met haar voor lief zou nemen.
“Gwendolyn,” fluisterde hij in haar oor.
“Thorgrin,” fluisterde ze terug.
Ze hielden elkaar een lange tijd vast, en toen kusten ze elkaar. Het was een gepassioneerde kus, en geen van hen wilde loslaten.
“Je leeft nog,” zei ze. “Je bent hier. Ik kan niet geloven dat je hier bent.”
Mycoples snoof en Gwendolyn keek over Thors schouder. Mycoples klapperde met haar vleugels en Gwen keek angstig naar haar.
“Wees niet bang,” zei Thor. “Haar naam is Mycoples. Ze is mijn vriendin. En ze zal ook jouw vriendin worden. Kom.”
Thor nam Gwens hand en leidde haar over de borstwering. Hij kon Gwens angst voelen terwijl ze naderden. Hij begreep het. Dit was tenslotte een echte, levende draak, en Gwen was nog nooit zo dicht bij een draak in de buurt geweest.
Mycoples staarde Gwen aan met haar grote, rode, gloeiende ogen en snoof zachtjes. Ze klapperde met haar vleugels en kromde haar nek. Thor voelde iets dat leek op jaloezie. En ook nieuwsgierigheid.
“Mycoples, dit is Gwendolyn.”
Mycoples draaide trots haar hoofd weg.
Toen draaide ze plotseling terug en ze staarde recht in Gwendolyns ogen, alsof ze dwars door haar heen keek. Ze strekte haar nek uit en haar kop raakte bijna Gwendolyns gezicht.
Gwen snakte naar adem, verrast, verwonderd—en wellicht bang. Ze strekte haar arm uit, en legde een trillende hand op Mycloples’ lange neus, en raakte haar paarse schubben aan.
Na enkele gespannen seconden knipperde Mycople. Ze duwde haar neus tegen Gwens buik aan, als teken van genegenheid. Mycloples bleef haar neus tegen Gwens buik wrijven, alsof ze erop gefixeerd was, en Thor begreep niet waarom.
Toen draaide Mycoples haar hoofd weer weg, en keek naar de horizon.
“Ze is prachtig,” fluisterde Gwen.
Ze draaide zich om en keek Thor aan.
“Ik had de hoop opgegeven,” zei ze. “Ik dacht dat je niet meer terug zou terugkeren.”
“Ik ook niet,” zei Thor. “De gedachte aan jou heeft me erdoor heen gesleept. Het gaf me een reden om te overleven. Om terug te komen.”
Ze omhelsden elkaar weer en hielden elkaar een lange tijd stevig vast, terwijl de wind hen streelde.
Gwendolyn keek naar beneden en zag ineens het Zwaard van het Lot aan Thors heup hangen. Haar ogen sperden zich open en ze snakte naar adem.
“Je hebt het Zwaard mee terug genomen,” zei ze. Vol ongeloof