Hij landde voor het leger en steeg af, waarna hij Gwendolyn omlaag hielp.
Ze werden toegejuicht door de grote groep, die naar voren rende. Kendrick, Godfrey, Reece en zijn andere broeders van de Krijgsmacht, de Zilveren—iedereen waar Thor om gaf kwam naar hen toerend om hen te omhelzen.
Eindelijk waren ze weer herenigd. Eindelijk waren ze vrij.
HOOFDSTUK NEGEN
Andronicus stormde door zijn kamp. In een impuls van woede haalde hij uit met zijn lange klauwen en onthoofdde hij een jonge soldaat, die op dat moment helaas vlakbij stond. Andronicus onthoofdde de ene na de andere soldaat, tot zijn mannen uiteindelijk doorkregen dat ze bij hem uit de buurt moesten blijven. Ze hadden beter moeten weten wanneer hij in een bui als deze was.
Soldaten doken uit de weg terwijl Andronicus door het kamp beende en bleven op een afstand. Zelfs zijn generaals bleven uit de buurt. Zij wisten inmiddels wel beter.
Een nederlaag was één ding. Maar een nederlaag zoals deze—dat was nog nooit voorgekomen in de geschiedenis van het Rijk. Andronicus was nog nooit eerder verslagen. Zijn leven had bestaan uit een eindeloze serie van overwinningen, de ene nog wreder en bevredigender dan de vorige. Hij had nooit geweten hoe het voelde om verslagen te worden. Nu wel. En het beviel hem niets.
De gebeurtenissen maalden door Andronicus’ hoofd. Hij kon niet begrijpen hoe het zo mis kon zijn gegaan. Gisteren had zijn overwinning nog compleet geleken, alsof de Ring al van hem was. Hij had het Koninklijk Hof vernietigd en Silesia veroverd; hij had alle MacGils onderworpen en hun leider, Gwendolyn, vernederd; hij had hun beste soldaten gemarteld aan de kruisen, hij had Kolk al vermoord, en hij had op het punt gestaan om Kendrick en de anderen te executeren. Argon had zich met zijn affaires bemoeid en Gwendolyn meegenomen voor hij haar had kunnen doden, en Andronicus had op het punt gestaan om dat recht te zetten, om haar terug te halen en haar samen met de anderen te executeren. Hij was nog maar een dag verwijderd geweest van een complete overwinning.
En toen was alles veranderd. Thor en die draak waren aan de horizon verschenen en waren neergedaald als een wolk, en ze waren er met hun vlammen en Zwaard van het Lot in geslaagd om complete divisies weg te vagen. Andronicus had alles vanaf een veilige afstand gadegeslagen; het was een goed idee geweest om zich hier terug te trekken, aan deze kant van de Hooglanden, terwijl zijn verkenners hem nieuws brachten over de schade die Thor en de draak hadden aangericht. In het zuiden, vlak bij Savaria, was een compleet bataljon weggevaagd; in het Koninklijk Hof en in Silesia was het net zo erg. Nu was het Westelijk Koninkrijk van de Ring, dat hij een dag eerder nog volledig in zijn macht had gehad, bevrijd. Het was onbegrijpelijk.
Hij werd ziedend bij de gedachte aan het Zwaard van het Lot. Hij had zoveel moeite gedaan om het weg te houden bij de Ring, en nu was het weer terug, en daarmee was ook het Schild weer ingeschakeld. Dat betekende dat hij hier vast zat met de mannen die hij had; hij kon natuurlijk weg, maar hij kon geen versterkingen meer naar binnen krijgen. Hij schatte dat hij nog ongeveer een half miljoen soldaten hier had, aan deze kant van de Hooglanden. Dat betekende dat ze in de meerderheid waren tegen de MacGils; maar tegen Thor, het Zwaard van het Lot en die draak, maakten aantallen niets meer uit. Nu waren, ironisch gezien, de kansen tegen hem gekeerd. Het was een positie waar hij zich nog niet eerder in had bevonden.
Alsof dat allemaal nog niet erg genoeg was, hadden zijn spionnen hem ook vertelt over onrust aan het thuisfront, in de hoofdstad van het Rijk, over de samenzweringen van Romulus om de troon van hem af te nemen.
Andronicus gromde van woede terwijl hij door zijn kamp stormde en op zoek ging naar iemand om de schuld te geven. Als commandant wist hij dat het nu tactisch gezien het slimst was om zich terug te trekken en de Ring te verlaten, voor Thor en zijn draak hem zouden vinden. Op die manier zou hij de troepen die hij nog overhad kunnen redden, zouden ze aan bood kunnen gaan van zijn schepen en terugvaren naar het Rijk, waar hij zijn plek op de troon veilig zou kunnen stellen. Tenslotte was de Ring niets meer dan een vlekje in het Rijk, en elke grote commandant had recht op tenminste één nederlaag. Hij zou nog steeds heersen over negenennegentig procent van de wereld, en hij wist dat hij daar tevreden mee zou moeten zijn.
Maar dat was niet de denkwijze van de Grote Andronicus. Andronicus was niet iemand die voorzichtig of snel tevreden was. Hij was altijd zijn passies achterna gegaan, en hoewel hij wist dat het riskant was, was hij niet klaar om deze plek te verlaten, om zijn nederlaag te accepteren, en om de Ring uit zijn greep te laten glijden. Zelfs al zou hij zijn hele Rijk moeten opofferen, hij zou een manier vinden om deze plek te vernietigen en te domineren. Hoe dan ook.
Andronicus had geen macht over de draak of het Zwaard van het Lot. Maar Thorgrin… dat was een ander verhaal. Zijn zoon.
Andronicus stopte en zuchtte bij de gedachte. Hoe ironisch: zijn eigen zoon, het laatste obstakel voordat hij heerser was van de hele wereld. Op de één of andere manier was het passend. Onvermijdelijk. Het waren altijd, wist hij, de mensen die het dichtst bij je stonden die je het meeste pijn deden.
Hij herinnerde zich de profetie. Het was natuurlijk een fout geweest om zijn zoon in leven te laten. Zijn grote fout in het leven. Maar hij had een zwakke plek voor hem gehad, ondanks het feit dat hij wist dat de profetie aangaf dat dat tot zijn eigen ondergang zou leiden. Hij had Thor laten leven, en nu was de tijd gekomen dat hij daar de prijs voor moest betalen.
Andronicus, wiens generaals hem op een veilige afstand volgden, bereikte de rand van het kamp en zag de tent die kleiner was dan de anderen, de enige rode tent in een zee van zwart en goud. Er was slechts één persoon die de onbeschaamdheid had om tent in een andere kleur op te zetten, de enige die zijn mannen vreesden.
Rafi.
Rafi was Andronicus’ persoonlijke tovenaar. Hij was het meest sinistere wezen dat hij ooit had ontmoet. Rafi had Andronicus bij elke stap geadviseerd, had hem beschermd met zijn kwade energie, en hij was voor een groot deel verantwoordelijk voor zijn macht. Andronicus haatte het dat hij zich nu tot hem moest wenden, dat hij moest toegeven dat hij hem nodig had. Maar wanneer hij geconfronteerd werd met iets dat niet van deze wereld was, iets magisch, was Rafi altijd degene waar hij heen ging.
Terwijl Andronicus de tent benaderde, werd hij aangestaard door twee kwaadaardige wezens, lang en dun, hun gezichten verborgen onder hun rode mantels. Hun gloeiende, gele ogen staarden hem aan van onder hun kappen. Zij waren de enige wezens in het hele kamp die het waagden om niet te buigen in zijn aanwezigheid.
“Ik sommeer Rafi,” verklaarde Andronicus.
De twee wezens trokken de tentflappen opzij.
Op dat moment kwam er een afschuwelijke stank uit de tent, die Andronicus deed terugdeinzen.
Hij wachtte. Alle generaals stopten achter Andronicus en keken verwachtingsvol toe. Er viel een gespannen stilte in het kamp.
Eindelijk verscheen er een mager en lang wezen uit de tent, twee keer zo lang als Andronicus, en zo dun als de tak van een olijfboom. Hij was gekleed in donkerrode gewaden en zijn gezicht werd bedenkt door zijn kap.
Rafi stond daar en staarde hem aan, en Andronicus ving een glimp op van zijn gele ogen, die verzonken lagen in zijn veel te bleke vlees.
De spanning was te snijden.
Uiteindelijk stapte Andronicus naar voren.
“Ik wil Thorgrin dood hebben,” zei Andronicus.
Na een lange stilte grinnikte Rafi. Het was een diep, verontrustend geluid.
“Vaders en zoons,” zei hij. “Altijd hetzelfde.”
Andronicus brandde van ongeduld.
“Kun je helpen?” drong hij aan.
Rafi bleef hem zwijgend aankijken, zo lang dat Andronicus overwoog om hem te doden. Maar hij wist dat dat zinloos was. Ooit had Andronicus in een woede bui getracht om hem neer te steken, en zijn zwaard was in zijn hand gesmolten. Het heft had zijn hand verbrand; het had maanden geduurd voor de pijn was verdwenen.
Dus