Zijn gezicht ontspande een beetje. Hij keek omhoog en wachtte. En ja hoor, na een paar tellen steeg de helikopter naar een meer acceptabele hoogte. Het geluid van de motor vulde de lucht nog steeds met een hard en regelmatig gedreun.
“God, ik hoop dat we niet nog meer van deze onzin krijgen,” gromde Alford. “Misschien blijven ze op afstand als we het lichaam weghalen. Ik denk dat er op de korte termijn een positieve kant aan zit. De hotels en B&B’s doen goede zaken. Restaurants ook; verslaggevers moeten toch eten. Maar op de lange termijn... Het is niet goed als toeristen bang worden voor Reedsport.”
“Je hebt er goed aan gedaan om ze hier weg te houden,” zei Riley.
“Dat is tenminste iets,” zei Alford. “Kom op, laten we aan de slag gaan.” Alford leidde Riley en Lucy dichter naar het opgehangen lichaam. Het lichaam zat vast in een provisorisch tuig van kettingen. Het tuig was aan een dik touw vastgemaakt, dat door een stalen katrol liep die aan een hoge dwarsbalk was bevestigd. De rest van het touw leidde in een scherpe hoek naar de grond.
Riley kon nu het gezicht van de vrouw zien. En weer ging er een elektrische schok door haar heen toen ze de gelijkenis met Marie zag: dezelfde stille pijn en het lijden die het gezicht van haar vriendin vertoonde nadat ze zich had opgehangen. De uitpuilende ogen en de ketting die haar knevelde zorgde voor een nog angstaanjagender aanzicht.
Riley keek naar haar nieuwe partner om haar reactie te zien. Tot haar verrassing zag ze dat Lucy al aantekeningen maakte.
“Is dit jouw eerste moordzaak?” vroeg Riley aan haar.
Lucy knikte alleen maar terwijl ze schreef en observeerde. Riley vond dat ze het aanzicht van het lijk ontzettend goed opnam. Veel beginnelingen zouden op dit moment al in de bosjes staan te kotsen.
Daarentegen zag Alford er beslist beroerd uit. Zelfs na al die tijd was hij er niet aan gewend. Riley hoopte voor hem dat dat nooit nodig zou zijn.
“Niet veel stank,” zei Alford.
“Nog niet,” zei Riley. “Ze is nog steeds in een staat van autolyse, voornamelijk afbraak van inwendige cellen. Het is niet warm genoeg om het rottingsproces te versnellen. Het lichaam is vanbinnen nog niet gaan ontbinden. Dat is wanneer de stank echt heel erg wordt.”
Alford werd alsmaar bleker bij dit soort praat.
“Hoe zit het met de lijkstijfheid?” vroeg Lucy.
“Ik weet zeker dat ze helemaal verstijfd is,” zei Riley. “Dat zal ze waarschijnlijk de komende twaalf uur zo blijven.”
Lucy zag er nog altijd allerminst geschrokken uit. Ze bleef gewoon aantekeningen maken. “Ben je er al achter hoe de moordenaar haar daarboven heeft gekregen?” vroeg Lucy aan Alford.
“We hebben een redelijk idee,” zei Alford. “Hij klom omhoog en maakte de katrol vast. Toen hees hij het lichaam op. Je ziet hoe het vastgemaakt is.” Alford wees naar een stapel ijzeren gewichten die naast het spoor lagen. Het touw was door de gaten in de gewichten gebonden, zorgvuldig dichtgeknoopt zodat ze niet los zouden raken. De gewichten waren van het soort dat je op fitnessapparaten in de sportschool kon vinden.
Lucy boog voorover en keek beter naar de gewichten. “Er ligt hier bijna genoeg om het hele lichaam tegengewicht te geven,” zei Lucy. “Raar dat hij al dat zware spul met zich meegesleept heeft. Je zou denken dat hij alleen maar het touw aan de paal hoefde vast te binden.”
“Wat maak je daaruit op?” vroeg Riley.
Lucy dacht even na. “Hij is klein en niet erg sterk,” zei ze toen. “De katrol gaf hem niet genoeg hefboomeffect. Hij had de gewichten nodig om hem daarbij te helpen.”
“Heel goed,” zei Riley. Toen wees ze naar de andere kant van de treinrails. Op een klein stukje was er een gedeeltelijke afdruk van een wiel in de berm te zien. “En je kunt zien dat hij zijn auto heel dichtbij geparkeerd heeft. Hij moest wel. Hij kon het lichaam in zijn eentje niet erg ver slepen.”
Riley bestudeerde de grond naast de elektriciteitsmast en zag scherpe afdrukken in de aarde. “Het lijkt wel alsof hij een ladder heeft gebruikt,” zei ze.
“Ja, en we hebben de ladder gevonden,” zei Alford. “Kom, ik laat het je zien.” Alford leidde Riley en Lucy over het spoor heen en naar een verweerde opslagruimte, gemaakt van golfplaten. Er hing een gebroken slot aan de deur. “Je kunt zien hoe hij binnen is gekomen,” zei Alford. “Het was heel gemakkelijk. Met een betonschaar was het zo gepiept. Deze opslagruimte wordt niet veel gebruikt, alleen voor langdurige opslag. Niet erg goed beveiligd.”
Alford opende de deur en deed de tl-lampen aan. De ruimte was inderdaad bijna leeg, op een paar kratten na, die onder de spinnenwebben zaten. Alford wees naar een lange ladder die tegen de muur naast de deur stond. “Daar is de ladder,” zei hij. “We hebben verse modder aan de poten gevonden. De ladder hoort hier waarschijnlijk te staan, en de moordenaar wist ervan. Hij heeft ingebroken, de ladder naar buiten gesleept en is erop geklommen om de katrol te bevestigen. Toen hij het lichaam eenmaal had waar hij het wilde hebben, heeft hij de ladder teruggesleept. Daarna is hij weggereden.”
“Misschien heeft hij de katrol ook uit de opslagruimte gehaald,” stelde Lucy voor.
“De voorkant van deze opslagruimte is ’s nachts verlicht,” zei Alford. “Dus hij is brutaal, en ik durf te wedden dat hij snel is, al is hij niet erg sterk.”
Op dat moment klonk er een scherpe, luide knal buiten.
“Wat is dat?” riep Alford.
Riley wist meteen dat het een schot was.
Hoofdstuk 9
Alford trok zijn wapen en stormde de opslagruimte uit. Riley en Lucy volgden hem met hun handen op hun eigen wapens. Buiten cirkelde er iets rond de mast waar het lichaam aan hing. Het maakte een regelmatig zoemend geluid.
De jonge agent Boyden had zijn pistool getrokken. Hij had net een schot afgevuurd naar de kleine drone die rond het lichaam cirkelde en stond klaar om nog een keer te vuren.
“Boyden, stop dat verdomde wapen weg!” schreeuwde Alford. Hij stak zijn eigen wapen in zijn holster.
Boyden draaide zich vol verbazing naar Alford om. En net op het moment dat hij zijn wapen opborg, steeg de drone op en vloog weg.
De chef was ziedend. “Wat ben je verdomme aan het doen, op die manier te schieten?” snauwde hij naar Boyden.
“De plaats delict beschermen,” zei Boyden. “Het is waarschijnlijk een blogger die foto’s neemt.”
“Misschien,” zei Alford. “En ik ben er net zomin blij mee. Maar het is verboden om die dingen neer te schieten. Trouwens, dit is bewoond gebied. Je zou beter moeten weten.”
Boyden liet zijn hoofd schaapachtig hangen. “Sorry, meneer,” zei hij.
Alford draaide zich naar Riley toe. “Drones, verdomme!” zei hij. “Ik haat de eenentwintigste eeuw. Agent Paige, zeg me alsjeblieft dat we het lichaam nu naar beneden kunnen halen.”
“Heb je meer foto’s dan wat ik gezien heb?” vroeg Riley.
“Heel veel, van ieder klein detail,” zei Alford. “Je kunt ze in mijn kantoor bekijken.”
Riley knikte. “Ik heb hier genoeg gezien. En je hebt goed werk geleverd, hoe je deze plek onder controle hebt gehouden. Ga je gang en haal haar naar beneden.”
Alford zei tegen Boyden: “Bel de lijkschouwer. Zeg tegen hem dat hij kan ophouden met duimen draaien.”
“Ja, chef,” zei Boyden, terwijl hij zijn mobiel pakte.
“Kom,” zei Alford tegen Riley en Lucy. Hij bracht hen naar zijn politieauto. Zodra ze ingestapt waren en wegreden, liet een agent hen door de wegversperring naar de hoofdstraat rijden.
Riley