Warda: Roman uit het oude Egypte. Georg Ebers. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Georg Ebers
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Зарубежная классика
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
mijn vriend was, haat. Maar de geesten der duisternis mogen dit oude hart uit mijn boezem scheuren, wanneer het geen afschuw gevoelt van den onreinen hebzuchtigen offeraar, die het geluk dezer aarde van de goden wil koopen voor schenkels van dieren en kannen met wijn, gelijk men door loven en bieden een rok en een ezel verkwanselt, en wiens ziel bewogen wordt door schandelijke drijfveeren. – Ziet, Paäker’s offeranden kunnen de goden niet meer verblijden, dan u, Horoscoop, een kruik rozenolie, waarin schorpioenen, duizendpooten en giftige slangen zwemmen. Langen tijd was ik getuige van de gebeden van dezen man, en nooit hoorde ik hem smeeken om edele goederen, wel duizendmaal om het verderf van menschen, die hij haat.”

      »In de heiligste gebeden uit den ouden tijd,” sprak de Horoscoop, »werden de goden toch wel aangeroepen, opdat wij den voet mochten zetten op den nek onzer vijanden. Bovendien hoorde ik Paäker niet zelden met innig gevoel bidden voor het welzijn zijner ouders.”

      »Gij zijt een priester, een ingewijde,” riep Gagaboe, »en helaas, gij weet niet of wilt niet weten, dat met de vijanden, om wier ondergang wij bidden, slechts de demonen der duisternis en de buitenlandsche volken die Egypte bedreigen zijn bedoeld? Paäker heeft voor zijne ouders gebeden? Dat zal hij ook voor zijne kinderen doen, want zij zullen zijne toekomst zijn, gelijk zijne ouders zijn verleden. Als hij eene vrouw had, dan zouden ook haar zijne offers gelden, want zij zou de helft uitmaken van zijn eigen bestaan.”

      »En niettegenstaande dit alles,” hernam de Horoscoop Septah, »beoordeelt gij den gids te hard. Hoewel hij onder een gelukkig gesternte geboren werd, hebben de Hathors hem toch alles ontzegd, wat hem eene gelukkige jeugd kon schenken. De vijand wiens ondergang hij afsmeekte, was Mena, ’s konings wagenmenner. Inderdaad, hij zou bovenmenschelijk of onmannelijk zwak gehandeld hebben, wanneer hij den man iets goeds had toegewenscht, door wien hem de schoone vrouw werd ontroofd, die voor hem was bestemd.”

      »Hoe heeft zoo iets kunnen gebeuren,” vroeg een der priesters uit Chennoe. »Eene verloving is immers heilig41?”

      »Paäker,” antwoordde de Horoscoop, »hoe stijf overigens, was hartstochtelijk verliefd op zijn nichtje Nefert, het aanminnigste meisje uit geheel Thebe. Zij was de dochter van Katoeti, de zuster zijner moeder, en hem als vrouw toegezegd. Hij was aan haar gehecht met geheel zijne ziel. Daar werd zijn vader, dien hij begeleidde op al zijne tochten, in Syrië doodelijk gewond. De koning stond aan het sterfbed van den held, ving de laatste bede op van zijne lippen, en begiftigde Paäker met zijn ambt. Deze bracht de mummie zijns vaders naar Thebe, liet dien vorstelijk ter aarde bestellen, en moest, vóordat de rouwtijd ten einde was, naar Syrië terug. Daar vond hij handen vol werk, want terwijl de koning naar Egypte was teruggekeerd, moest hij het nieuwe gebied doortrekken en opnemen. Eindelijk mocht ook hij het oorlogstooneel verlaten, zich vleiende dat hij nu weldra met Nefert in het huwelijk zou treden. Hij joeg zijne rossen bijna dood, om het doel van zijn smachtend verlangen des te sneller te bereiken. Hoe bitter was hij teleurgesteld, toen hij reeds in de Ramses-stad Tanis moest vernemen, dat de hem toegezegde nicht de vrouw was geworden van een ander, den schoonsten en dappersten in het leger, van den edelen Mena. Hoe kostbaarder het voorwerp is, op welks bezit wij hadden gehoopt, des te rechtmatiger is de toorn die ons bezielt tegen den man, die het ons betwist, ja het voor zich weet te verkrijgen. Paäker had kikvorschenbloed in zijne aderen moeten hebben, wanneer hij Mena dit vergeven had, in plaats van hem te haten. De runderen, die hij onze goden ten offer heeft gebracht, om hun wraak af te smeeken over den roover van zijn levensgeluk, zijn reeds bij honderden te tellen.”

      »Als gij ze hebt aangenomen,” hernam Gagaboe, »terwijl gij wist waarvoor ze dienen moesten, dan hebt gij onverstandig en niet recht gehandeld. Ware ik een leek, ik zou mij wel wachten eene godheid te dienen, die zich voor loon laat vinden, om toe te geven aan de onreinste van alle menschelijke driften. Nochtans, de alwijze geest, die liefderijk de wereld regeert naar eeuwig wijze wetten, weet niets van alle deze offers, wier geur alleen het reukorgaan van den booze prikkelt. De schatmeester verheugde zich, zoo vaak men het gezonde blanke vee onze stallen binnendreef, maar Seth wreef zich in de roode handen42, toen hij het aannam! Vrienden, ik heb de verwenschingen mede aangehoord, die Paäker als spoeling, dat men den zwijnen voorzet, over onze reine altaren heeft uitgegoten. De pest en etterbuilen, jammer en dood heeft hij over Mena afgebeden, en de arme, lieve vrouw, wie ik het waarlijk niet euvel kan duiden, dat zij aan een strijdhengst boven een nijlpaard, aan een Mena boven een Paäker de voorkeur heeft gegeven, wenschte hij onvruchtbaarheid en het bitterst zieleleed toe.”

      »De hemelsche goden,” merkte de schatmeester op, »schijnen echter zijne klachten niet zoo onbillijk gevonden te hebben, en het breken van zulk eene verloving strenger op te vatten dan gij. Nefert heeft in de vier jaren van haar huwelijk maar enkele weken het bijzijn van haar grooten man genoten, en zij bleef kinderloos. Het is mij een raadsel, Gagaboe, hoe gij, die gewoon zijt de verdediging op u te nemen van anderen, waarover wij allen het doemvonnis uitspreken, een der grootste weldoeners van onzen tempel zoo zonder eenige verschooning veroordeelen kunt.”

      »Het is voor mij minder mogelijk om te begrijpen,” hernam de oude, »hoe gij, die anders zoo gaarne vonnist, dezen, juist dezen, – noem hem zoo ge wilt – met zooveel ijver tracht vrij te pleiten.”

      »Wij kunnen hem in dezen tijd niet missen,” zeide de Horoscoop.

      »Toegegeven,” gaf Gagaboe hierop ten antwoord, terwijl hij zachter begon te spreken. »Zelfs ik denk hem nog te gebruiken, evenals de opperpriester sedert jaren van hem partij heeft getrokken in het belang onzer zaak, die door gevaren wordt bedreigd. Ook een smerige weg is goed, als hij tot het doel leidt. Voert ook de godheid ons niet vaak door het kwade tot het heil? Maar moeten wij daarom het slechte goed en het kromme recht noemen? Bedien u van den gids zooveel gij wilt, vergeet echter niet, terwijl hij u door zijne gaven verplicht, hem te beoordeelen naar zijne gevoelens en daden, wanneer gij althans aanspraak wilt maken op den naam van ingewijden en verlichten. Laat hem al zijn vee naar den tempel drijven en al zijn goud in onze schatkamer werpen, maar bezoedel u niet door de gedachte, dat offers met zulk een hart en zoodanige handen der godheid welgevallig zijn! Voor alles,” – en er was oprechtheid en hartelijkheid in den toon, waarop de grijsaard deze woorden uitsprak, »voor alles: spiegelt den man, die zoo jammerlijk dwaalt, toch niet voor, gelijk gij tot hiertoe hebt gedaan, dat hij op den rechten weg is. Immers, mijne vrienden, het is uwe, het is ons aller duurste plicht, de zielen dergenen, die zich aan ons toevertrouwen, op te leiden, tot hetgeen waarlijk goed en recht is.”

      »O mijn leermeester,” riep nu Pentaoer, »hoe beminnelijk zijt gij in uwe gestrengheid!”

      »Ik toonde u de afzichtelijke zweren van dezen man,” sprak de grijsaard, terwijl hij opstond en zich gereed maakte de zaal te verlaten, »uw lof zal ze verharden, uwe berisping zal ze genezen. Overigens, verkiest gij in dezen uw plicht niet te doen, weet dan, dat de oude Gagaboe op zekeren dag zal komen met zijn mes; dat hij den kranke zal aangrijpen en snijden.”

      De Horoscoop had onder deze woorden van den grijsaard meermalen de schouders opgehaald. Hij zeide nu, zich tot een der priesters uit Chennoe wendende: »Gagaboe is een oude kitteloorige driftkop, en gij hebt uit zijn mond eene predikatie gehoord, zooals men ze zeker ook bij u wel houdt voor de jonge schrijvers, die tot zielzorgers worden opgeleid. Hij meent het best, maar hij vergeet licht het groote ter wille van het kleine. Ameni zal het u aan het verstand brengen, dat het ook bij ons op tien, zelfs op honderd zielen niet aankomt, wanneer het algemeen belang er mede gemoeid is.”

      VIJFDE HOOFDSTUK

      De nacht, waarin de prinses Bent-Anat met haar gevolg aan de poort van het Seti-huis had geklopt, was voorbijgegaan. De geurige frischheid van den vroegen morgenstond werd reeds vervangen door een gloed, die het donkerblauw onbewolkt hemelgewelf als eene sterk verhitte stalen klok begon uit te stralen. Het menschelijk oog was niet meer in staat op te zien naar dien kolossalen vuurbol in de hoogte, die zijn stralen deed breken in het fijne blinkende stof, dat heen woei over de aan graven zoo rijke helling van het gebergte, waardoor de doodenstad aan de westzijde werd afgesloten. De kalkrotsen weerkaatsten een verblindend licht; de atmosfeer trilde, gelijk de verhitte lucht boven een gasvlam; de schaduwen werden steeds kleiner, maar des te scherper hare omtrekken.

      Alle dieren, die wij aan den avond de Nekropolis zagen bevolken, hadden


<p>41</p>

In den demotischen papyrus, die te Boelaq wordt bewaard en het eerst door H. Brugsch werd uitgegeven (de Roman van Setnau) heet het: „Is het niet de wet, die de een aan den ander verbindt?” Van bruiden wordt o. a. gewag gemaakt op den sarkofaag van Oennefer te Boelaq.

<p>42</p>

Rood was de kleur voor Seth-Typhon. Het booze en schadelijke wordt ook in de papyrus-Ebers het roode genoemd. Roodharige menschen waren typhonisch.