»Philotas, de vader van de kruikdraagsters, wiens ouders uit Syracuse afkomstig waren, behoorde tot de aanhangers van de leer van Zeno9, die ook bij u in Rome vele vrienden heeft en had het als beambte ver gebracht, want hij was voorzitter der Chrematisten, dat is een college van rechters, dat buiten Egypte zijns gelijke wel niet heeft, en zijn alouden roem beter gehandhaafd heeft dan eenig ander. Het trekt rond van district tot district, en vestigt zijn verblijf in de hoofdsteden om recht te spreken. Wanneer er appèl aangeteekend wordt tegen het vonnis, gewezen door het gerechtshof van deze of gene plaats, waarvan het districtshoofd voorzitter is, zoo wordt de zaak nog eens behandeld voor de Chrematisten, die gewoonlijk noch den aanklager noch den beschuldigde kennen. Door deze instelling kunnen de bewoners der provinciën zich de moeite en kosten besparen van eene reis naar Alexandrië of sedert het rijk verdeeld is, naar Memphis, waar de oppergerechtshoven bovendien met zaken overladen zijn.
»Onder alle voorzitters van de Chrematisten heeft niemand ooit zooveel naam gemaakt als Philotas, de vader van Klea en Irene. Evenmin als een musch zich waagt tegen een valk, evenmin beproefde iemand hem om te koopen, en hij was niet minder verstandig dan rechtvaardig, want hij was even bekend met de oude wet der Egyptenaren als met die der Grieken, en menig omkoopbaar rechter is op zijn hoede geweest, zoodra het bekend werd dat Philotas zich met zijne Chrematisten op reis had begeven, en heeft in plaats van een valsch een rechtvaardig oordeel geveld.
»Toen Kleopatra, de weduwe van Epiphanes, nog leefde en voor hare zonen Philometor en Euergetes, die thans in Memphis en Alexandrië regeeren, de voogdijschap voerde, hield zij Philotas in hooge eer en verhief hem tot den rang van verwant des konings. Doch zij was juist gestorven, toen de brave man mijns vaders zaak op nieuw ter hand nam, en hem uit den kerker bevrijdde.
»De roover Eulaeus en zijn spitsbroeder Lenaeus stonden juist op het toppunt van hun macht, want de jonge onmondige koning liet zich door hen leiden als een kind door zijne min. Als mijn vader een eerlijk man was, dan moest de eunuuch een boef zijn. Toen nu de Chrematisten dreigden Eulaeus voor hun rechtbank te dagen, wist die ellendeling den krijg te bewerken om het bezit van Coelesyrië tegen ’s konings oom, Antiochus Epiphanes.
»Gij weet hoe smadelijk deze onderneming voor ons afliep, hoe Philometor bij Pelusium geslagen werd, en zich met zijne schatten op raad van Eulaeus, naar Samothrace redde, hoe Philometor’s broeder Euergetes in Alexandrië tot koning werd uitgeroepen, Antiochus Memphis innam, en zijn ouderen neef vervolgens hier het bewind liet voeren, alsof hij zijn vasal of pupil was. In die dagen van vernedering nu wist de eunuuch zich te ontdoen van Philotas voor wien hij alle reden had om bevreesd te zijn, als wandelde in den persoon van den Chrematist zijn eigen geweten, met het zwaard der gerechtigheid in de hand, op twee beenen onder de menschen rond, om hen te vertellen welk een spitsboef hij was.
»Memphis had, zonder ernstig weerstand te bieden, voor Antiochus de poorten van den witten muur geopend, en de Syrische koning, die een wonderlijk man was, en vaak lust gevoelde om onder het volk te verkeeren, als was hijzelf een gewoon man, ontbood Philotas, die even vertrouwd was met Egyptische gebruiken en wetten als met de Helleensche, bij zich, liet zich door hem in de rechtszalen en op de markt brengen, en begiftigde hem op zijne wijze nu eens met nietswaardige lompen, dan weder met vorstelijke geschenken.
»Nadat Philometor door de Romeinen van de voogdijschap van den Syriër was bevrijd geworden, en in Memphis als zelfstandig vorst regeeren kon, beschuldigde Eulaeus den vader der kruikdraagsters, dat hij Memphis aan Antiochus in handen had gespeeld, en rustte niet voordat de onschuldige man, beroofd van zijne aanzienlijke bezittingen, met zijne vrouw naar de Ethiopische bergwerken was gesleept om er dwangarbeid te verrichten. Toen dit alles plaats had, zat ik reeds in deze kooi, doch van mijn broeder Glaucus, die aan het hoofd staat van de politiewacht in het paleis, en vele dingen eerder verneemt dan andere lieden, hoorde ik wat er omging, en het gelukte mij de dochtertjes van Philotas heimelijk in dezen tempel te laten brengen, en alzoo te bewaren voor het lot, dat hunne ouders trof. Dat is nu vijf jaren geleden, en gij weet thans hoe het komt, dat de dochters van een aanzienlijk man water dragen voor het altaar van Serapis; waarom ik liever zelf lijd, dan dat ik haar eenig leed zie wedervaren; en waarom ik Eulaeus giftige wortels gun in plaats van zoete perziken.”
»En Philotas is heden nog dwangarbeider?” vroeg de Romein, tandenknarsend van toorn.
»Ja, Publius,” antwoordde de kluizenaar. »En dit ‘ja’ laat zich gemakkelijk uitspreken, en het kost ook geen moeite daarbij de handen te ballen tot vuisten, maar het valt zwaar, zeer zwaar zelfs aan het lijden te denken, dat een man als Philotas en eene edele onschuldige vrouw, die zoo schoon was, schoon als Hera en Aphrodite te zamen, bij zulk een harden ongewonen arbeid, onder een brandende zon en den geesel der opzichters, hebben door te staan. Misschien zijn zij tot hun geluk reeds aan de gevolgen der hun aangedane kwellingen gestorven, en zijn hunne dochters weezen! Die arme meisjes! Buiten den opperpriester is hier niemand, die eigenlijk weet wie zij zijn. Kwam de eunuuch het te weten, dan zou hij ze even als hare ouders doen wegvoeren, zoo waar ik Serapion heet.”
»Hij moest het eens wagen!” riep Publius, terwijl hij de rechterhand dreigend omhoog hief.
»Kalm, kalm, mijn vriend,” smeekte de kluizenaar, »niet nu alleen, maar bij alles wat gij voor de zusters zult willen doen. Want een Eulaeus hoort niet alleen met zijne eigene ooren, doch ook door die van duizend anderen, en bijna alles wat er aan het hof geschiedt moet door zijne handen gaan, daar hij de briefschrijver is. Gij zeidet dat de koningin u welgezind was. Dat is veel waard, want haar gemaal zal alles doen wat zij wenscht, en een Eulaeus zal, als vorstinnen ten minste gelijk zijn aan de andere vrouwen die ik ken, in de oogen van Kleopatra niet veel waard zijn.”
»En al ware dit ook niet het geval,” zeide Publius, den kluizenaar, gloeiende van verontwaardiging, in de rede vallende, »dan zou ik hem toch ten val brengen. Want een man als Philotas mag niet ten onder gaan, en zijne zaak zal van nu aan de mijne worden; hier hebt gij mijne hand, en mag ik mij verheugen van edele voorvaderen af te stammen, dan is dit vooral omdat de belofte van een Cornelius niet minder, dan eene reeds volbrachte daad van een ander beteekent.”
De kluizenaar schudde den jongeling de rechterhand, knikte hem vriendelijk toe, en zijne vochtige oogen straalden daarbij van blijde