Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken. Eekhoff Wopke. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Eekhoff Wopke
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: История
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
Rechtsquellen, enz.

48

Zie over die wijze van regtspleging, behalve de O. F. W., ook het voortreffelijke werk van halsema, bl. 56, 76, 91 en vervolgens, in Aanteekening 9 breeder vermeld.

49

Aanteekeningen op de Oude Friesche Wetten, 40, 106, 179, 197.

50

Zie worp van thabor, Kronyk, IV 2.

51

Aanteekening op de Oude Friesche Wetten, 118.

52

Zie over het vermelde van loon, Aloude Regeringswijs van Holland, IV 175; foeke sjoerds, Beschrijv. I 423; Tegenw. Staat, I 128; van halmael, in het Friesch Jierboeckjen foar 1834, VII.

53

Grondwettige Herstelling van Nederlands Staatswezen, Amsterdam 1784, I 80, met aanhaling van het Charterboek, I 124, 131, en van idsinga, Staats-recht der Nederlanden, 363.

54

Ook halsema getuigt bl. 466 en 469, dat de menigvuldige kerken in Friesland door de landzaten of karspellieden, waaronder eenige weinige edelen, en niet door milddadigheid van koningen en vorsten zijn gesticht en met de noodige goederen begiftigd, waarop hun regt gegrond is tot bestelling van die kerken of het benoemen van leeraren en het beheer van die goederen. Zie mede wiersma’s Aanteekeningen op de Oude Friesche Wetten, 257, en scharlensis, 33o.

55

De Heer eyck tot zuylichem te Utrecht heeft in de Vrije Fries, V 163, eene Beschouwing van den Bouwtrant van eenige oude Kerken in Friesland gegeven, waarin hij de gewone, nog onveranderde bouworde onzer dorpskerken zeer merkwaardig noemt, als behoorende tot den Romaanschen of Oud-Gothischen bouwtrant, met ronde koorsluiting, van niet later dan de 11e of 12e eeuw. Opmerkelijk is het, dat de gewone bouworde onzer Kerktorens, met gewoon huisdak tusschen twee brandgevels, hier even algemeen is als in Denemarken, en slechts zeldzaam in zuidelijker provinciën wordt gevonden. Vele dier torens hebben den vorm en de zwaarte onzer oude Friesche Stinzen, en schijnen mede gebouwd te zijn met het doel, om door de ingezetenen gebruikt te worden als plaats van toevlugt en bescherming, in tijden van nood en gevaar.

56

Waarschijnlijk zal ik onder de Bijlagen eene Lijst van al de Kloosters opnemen. Het aantal verschillende gebouwen, waaruit die gestichten veelal bestonden, is opgenoemd door den Heer van leeuwen in de Aantt. op it aade Friesche terp, bl. 440.

57

De Beneficiaal-boeken van Friesl. (Leeuw. 1850) bevatten eene lijst der Inkomsten en Bezittingen van meest alle Parochiën, zoo als die in 1543, op bevel der regering, aangegeven zijn. Het gezamenlijk bedrag van de goederen der Kloosters zal wel niet minder geweest zijn. Bekend is het, dat Graaf willem III reeds in 1328 allen Kloosteren en Geestelijken in Holland, Zeeland en Friesland verbood, meerdere vaste goederen aan te koopen, Charterb. I 183. Wij betwijfelen het echter, dat zij in Friesland ooit, en veelminder destijds reeds, tweederden der landerijen zouden hebben bezeten, zoo als cerisier, Tafereel der Nederl. Geschiedenis, Utrecht 1781, I 411 en Tegenwoordige Staat, I 477 melden.

58

Zoo oordeelt macaulay, in zijne voortreffelijke Geschiedenis van Engeland, ’s Hage 1850, I 9.

59

Deze opmerkelijke uitzondering schrijft schotanus, Beschrijv. end Chronyck, 301, daaraan toe, dat de evangelie-prediker ludger van Wierum, later Bisschop van Munster, het Christelijk geloof in Achtkarspelen had gebragt, waardoor dit gedeelte bewesten de Lauwers onder het geestelijk gebied van dat stift is gekomen.

60

Behalve bij schotanus, t. a. p. 286, is dit Zeendregt, met vertaling en belangrijke verklarende Aantt. van wierdsma, afgedrukt in het 2e st. der Oude Friesche Wetten, 201, 207.

61

Over de Friesche kerken en kloosters kan men uitvoeriger berigten vinden in: schotanus, Beschrijvinge end Chron. 298; Oudheden en Gestichten, I 24 en verv.; foeke sjoerds, Beschrijving, I 64, 635; Tegenwoordige Staat, I 32, 251, 434; van halmael, in het Friesch Jierboeckjen foar 1834, XV, en de Lijst der Kloosters achter het Stamboek van den Frieschen Adel; van leeuwen, Aantt. op it aade Friesche terp, 395, 405, 440. Zeer wenschelijk is het, dat de geschiedenis van de Friesche Kloosters eenmaal opzettelijk onderzocht en behandeld mag worden.

62

ypeij en dermout, Geschied. der Ned. Herv. Kerk, Breda 1819, I 410, Aantt. 185; ypeij, Geschied. der Syst. Godgeleerdh., Haarlem 1793, I 180; buma, Het regt der Friesche Floreenpligtigen, Leeuwarden 1849, 13, 30; doch vooral uitvoerige berigten deswege in het belangrijke werk van v. idsinga, Staats-recht der Nederl. Leeuw. 1758, I 379, en de in die werken aangehaalde schrijvers, bijzonder halsema, 475, en niet minder wierdsma in de O. F. W. 257.

63

Van halmael, Ats Bonninga, Treurspel, Leeuw. 1830, 2. Ten aanzien mijner behandeling in het algemeen, doch van dit onderwerp in het bijzonder, meen ik niet onopgemerkt te moeten laten, dat, daar ik de Friesche Geschiedenis in Hoofdtrekken tracht voor te stellen, ik zeker velen lezers en nog minder der wetenschap dienst zou doen, wanneer ik hierin alle of zelfs de voornaamste feiten en gebeurtenissen opnam, welke onze kronyken in bijzonderheden vermelden. Bij mijne meer algemeene beschouwingen mag men die kronyken, ter kennismaking met de bijzondere voorvallen, blijven lezen, waartoe ik, behalve scharlensis, winsemius en schotanus, voor algemeen gebruik bijzonder aanbeveel: It aade Friesche Terp of Kronyk der Geschiedenissen van de Vrije Friesen; met Bijvoegsels en Aanteekeningen van j. van leeuwen, Leeuwarden 1834, 480 bladz., thans voor slechts ƒ1,30 algemeen te bekomen.

64

Van halmael, Ats Bonninga, 4. Zie verder scharlensis, 33; winsemius, 183; schotanus, 164; sjoerds, Jaarboeken, III 129 enz.

65

„Waer omme den Friesen schaedelicker was vrede, dan aenvechtinge van vreemde heeren: want zij in tyde des vredes meer bloedt storten onder malcanderen, dan als sy eendrachtelick die wtlandtsche vianden teghen stonden,” zegt worp van thabor, Kronyk, IV 5.

66

Zie wagenaar, Vaderlandsche Historie, III 194; sjoerds, Jaarboeken, III 236; van kampen, Geschiedenis der Nederlanden, I 126; Charterboek I 138, 151.

67

Charterboek, 379; schotanus, Beschrijv. end Chron. 175; worp van thabor, Kron. IV 10, 21; Tegenwoordige Staat, I 590.

68

Mr. j. van lennep, Verontschuldiging, 1850, 22. Zie ook eikelenberg, West Friesland, 24, 44, aangeh. in hofdijk, Jonker van Brederode, 1849, Aanteekening 198.

69

Uithoofde dit onderwerp in onze vaderlandsche geschiedenissen veelal verkeerd, of naar de opvatting van de Hollanders, wordt voorgesteld, heb ik deze en de volgende togten dier Graven eenigzins uitvoeriger bewerkt. Zie hierover breeder bij wagenaar, Vaderlandsche Historie, II 115, 129, 235, 240, 260, 401; III 43, 102 enz.; Tegenwoordige Staat, I 429; sjoerds, Jaarboeken, II 169 env.; bosscha, Heldendaden, I 23 enz.

70

Ofschoon Graaf arnoud in de geslachtlijst der Graven van Gent, bij van loon, Aloude Hollandsche Histori, 1734, II 236, reeds Heer over geheel Friesland genoemd wordt, en ook Giftbrieven in de levens der eerste Graven, bij schriverius, hiervan gewagen, zoo heeft reeds ubbo emmius, Hist. Fris.