Ons Friesland was een maagd, die, schoon wat stug van aard,
In veler Vorsten hart een gloed van lusten baart;
De lust wekt list, en, om de maagd tot vrouw te maken,
Ontzag zich geen van hen haar d’ ouderen te ontschaken72.
Nog vóór het eindigen van den strijd tegen de West-Friezen verlangde Graaf floris V ook Friesland te bemagtigen. In 1288 schijnt hij daartoe eene vergeefsche poging gedaan te hebben; doch in 1292 gelukte het hem, om, met eene vloot over de Zuiderzee gekomen, zijn gezag alléén te vestigen in de koopstad Stavoren, welke zich daartoe zonder tegenstand gemakkelijk liet overhalen, omdat zij voor haren handel daarbij meer kon winnen dan verliezen. Want op den zelfden dag, den 1 April 1292, dat zij den Graaf huldigde, verkreeg zij van hem voorregten en vrijheden, die voor haar van belang waren. Het is niet bekend, dat de Graaf verder pogingen deed, om ook het overig gedeelte van Friesland te bemagtigen73.
Ofschoon Stavoren in 1299 Graaf jan II op gelijke wijze huldigde en de bevestiging harer privilegiën van hem verkreeg, schijnt zij die Hollandsche regering spoedig moede geweest- en haar afgevallen te zijn. Immers, naauwelijks was Graaf willem III, die eerlang den bijnaam van de goede verwierf, in 1305 aan de regering gekomen, of hij ondernam met 1500 man een togt naar Friesland, en landde in Gaasterland, met oogmerk om Stavoren van de landzijde te bemagtigen. Doch de Friezen boden, onder hunnen Potestaat hessel martena, hem zoo dapperen tegenstand, dat hij met de zijnen zich spoedig weder aan boord begaf en aftrok. Uithoofde er zich bij zijne benden West-Friezen bevonden, die vroeger door hunne stamgenooten tegen de overheersching der Hollandsche Graven geholpen waren, zoo namen de Friezen dezen aanval zeer euvel op. Daarom deden velen hunner een togt naar Noord-Holland, en bragten de ingezetenen van Enkhuizen en omstreken met rooven en branden groote schade toe. Uit wraak zonden deze omgekochte brandstichters in Friesland, die eenige stinzen der edelen, welke bij dien togt tegenwoordig waren geweest, in koolen leidden. Uit weêrwraak stak men van hier nogmaals naar Enkhuizen over, verbrandde wel vijf-en-twintig huizen dier stad en keerde met buit beladen terug, welk verlies de Enkhuizers weêr betaald zetten, door in 1310 het St. Odulphus-klooster te Stavoren bij nacht uit te plunderen en in brand te steken74. – Met zulk een barbaarschen haat en wraak vervolgden christen-landgenooten elkander in die dagen! En tot welk doel?
Graaf willem had de overtuiging bekomen, dat het aanwenden van geweld het regte middel niet was om de Friezen te winnen. Hij nam dus zachtere middelen, eene behendige staatkunde te baat, om zijn doel te bereiken. In 1310 sloeg hij eene verzoening met Stavoren voor, welke werd aangenomen; terwijl de roem zijner zachtmoedigheid en regtvaardigheid zelfs Westergoo bewoog, hem, bij een verdrag, nabij Alkmaar gesloten, tot Heer aan te nemen; welligt, omdat het in de hooggerezen binnenlandsche twisten te vaak zijne zwakheid gevoelde tegenover het magtiger Oostergoo, dat zich tegen de aanneming van den Graaf bestendig bleef verzetten. Deze zag intusschen zijn gezag bevestigd door den Roomsch Koning lodewijk, die zelfs Oostergoo en Westergoo beide beval hem als Heer te erkennen (1314). In weerwil hij der Friezen verschillen met Harderwijk en Kampen zeer in hun belang regelde, en door vriendelijkheid en billijkheid ieder zocht te believen, verzetten die van Stavoren in 1328 zich weder tegen zijn gezag, door het verjagen van zijne Schouten en het afbreken van hunne huizen. Hiertegen wapende de Graaf zich wel met eene vloot en leger, nam de Friesche schepen op de Zuiderzee en liet strooptogten doen in Gaasterland, doch ondervond tevens eene hevige wraak daarover van de Friezen, die zijne schepen moedig aanvielen en de vrijheid namen in West-Friesland wederkeerig te plunderen.
Hoewel aan dit geschil, door bemiddeling der Geestelijkheid, een einde werd gemaakt door een zoen, welke te Haarlem door den Graaf met Stavoren en Westergoo werd gemaakt, schijnt hij in Friesland weinig gezag te hebben uitgeoefend. Nooit is hij althans door Oostergoo erkend geworden, en welligt ook nooit in persoon in Friesland geweest om regten uit te oefenen. Een jaar na zijn overlijden, dat in 1337 voorviel, erkende Stavoren zijn zoon en opvolger Graaf willem IV wel als Heer, en bevestigde deze de voorregten dier stad, welke hij twee jaren later vermeerderde; doch Westergoo volgde dit voorbeeld evenmin als Oostergoo75.
Deze versmading van zijn vermeend gezag en eenige gewelddadigheden te Stavoren voorgevallen, waarbij de zoon van een grafelijk ambtenaar het leven verloor, en welligt ook andere redenen, bewogen den trotschen en onbesuisden Graaf willem IV ten jare 1345 krachtige maatregelen aan te wenden, om gansch Friesland aan zich te onderwerpen. Hij bragt eene groote vloot bijeen, waarop hij een leger overvoerde, dat (zeker overdreven) op 85,000 man werd geschat. Hiermede stak hij over de Zuiderzee en landde in de nabijheid van Stavoren. Een krachtige nationale tegenstand werd hem geboden: want hoe min talrijk de nu als één man vereenigde en slecht gewapende Friezen ook waren, hun moed was een muur. Hunne liefde voor de vrijheid telde de overmagt niet der vijanden, maar klom met het gevaar, daar ze geene geweldige aanranding van hun land konden dulden. De grievende vernedering, welke de Graaf kort te voren het door hem belegerde en zich vrijwillig overgevende Utrecht had aangedaan, spelde hen, wat zij van zijn wraaklust hadden te vreezen, als zij te kort schoten en hij mogt zegepralen. Zij trokken hem vurig te gemoet, en, zoo ooit, was het toen, dat het volgende Strijdlied in hunnen mond voegde:
Wierne de alde Friesen fry,
Friesce soannen binne wy.
De alde moed is net forroen:
O, wy stjerre foar ues groun!
Stoarm in wetter haww’ wy hôan
Oer ues ljeawe Friesce lôan;
’t Folk, dat foar nin weagen swicht,
Fait it oarlochsswird eak licht.
Jane wy den eak nin keap
Foar ien wylde stropers heap!
Frydom, koft troch eigen moed,
Is ues meer as goed in bloed.
’t Gleaune scerpe krigersswird
Loeke wy foar hoes in hird,
In wy binne eang of bang,
As foar frjemde keunings twang.
Broes’ nou ’t alde Friesce bloed!
Kom wer, frye Friesce moed!
Frydom, frydom is ues noft
As de foegels yn de loft.
De alde Friesen wierne fry,
Foar de frydom fjochte wy;
In ien echte frye Fries
Het fen frjemde twang ien grys76.
De vloot, door ruw herfstweder verstrooid, landde niet