Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken. Eekhoff Wopke. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Eekhoff Wopke
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: История
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
5.

18

J. bosscha, Neêrl. Heldendaden te land, Leeuw. 1834, I 22.

19

De algemeene bronnen van dit tijdvak zijn natuurlijk de Kronyken van scharlensis, 1597, winsemius, 1622 en schotanus, 1658, alsmede foeke sjoerds, Friesche Jaarboeken, 1768, I; Tegenw. Staat van Friesland, 1785, I; wagenaar, Vad. Historie, 1749, I; cerisier, Gesch. der Ned., 1781, I, 24, 29, 82-136; gaillard, Geschied. van karel den grooten, 1785, I 225, II 32 enz.; westendorp, Jaarboek, Gron. 1829, 1-97; van leeuwen’s Kronyk der vrije Friezen, 1834, 1-59, benevens de belangrijke Aanteekeningen daarop, enz. Omtrent de bijzondere bronnen van dit laatste gedeelte, zie men Aanteekening 6.

20

Zie dit in Aanteekening 9 nog in een stuk van 1430 vermeld.

21

Prof. de geer, de strijd der Friezen en Franken, Utrecht 1850, 43. Deze laatste denkbeelden en schoone voorstelling van den jongsten schrijver over dit onderwerp heb ik zeer gaarne hier overgenomen, mede als bewijs, hoe gunstig ook zij, die geene Friezen zijn, thans na rijp onderzoek over den oorsprong der veel betwiste Friesche vrijheid denken.

22

Zie van leeuwen’s schets dezer togten voor de Herinnering aan het geslacht Sirtema van Grovestins, in de Vrije Fries, V 232, en vooral de noot op bl. 237, omtrent den tijd van het eindigen dezer invallen.

23

De hoofdbron van de geschiedenis dezer invallen is thans het belangrijke werk van Dr. j. h. van bolhuis, de Noormannen in Nederland, Utrecht 1834, 2 st. Zie mede omtrent het vermelde, behalve onze Kronyken op vele plaatsen, molhuijsen, in nijhoff’s Bijdragen, VII 182; bosscha, Neêrlands Heldendaden, I 22; foeke sjoerds, Jaarboeken, III 224 enz.

24

De Roem van twintig eeuwen, 1831.

25

Naar aanleiding van wiarda’s werkje over de Landdagen der Friezen bij Upstalboom, gaf de Heer Mr. a. telting daarvan in de Leeuw. Cour. 1831, No. 79 eene Herinnering, welke voor een groot gedeelte is overgenomen in van leeuwen’s Aantt. op it aade Friesche terp, bl. 399. Zie ook schotanus, 170 en tabl. 16.

26

Het verbond van 1430, in het Vriesch Charterboek, I 494, schijnt een der laatste sporen dezer vereeniging te zijn. Zie Aant. 9.

27

Zie Vriesch Charterb. I 94; foeke sjoerds, Jaarb. III 120.

28

Zie royaards, Geschiedenis der invoering en vestiging van het Christend. 41, uitvoeriger in het motto tegenover den titel aangehaald.

29

Ypeij en feith, Oudheden van het Gooregt en Groningen, 1836, I, 37 env.; diest lorgion, Geschiedkundige Beschrijving van Groningen, 1849, 18 env.; driessen, Monum. Gron. 857.

30

Zie het Klein Traktaat van de zeven Zeelanden in schotanus, Kronyk, tablinum, 19, en, met de vertaling, in foeke sjoerds, Beschrijving, I 55. Vergelijk verder Aanteekening 9.

31

Mr. a. van halmael jr., Lied, Kaspar Robles door den Frieschen Landman toegezongen, geplaatst in de Aantt. op de Hulde aan H. J. Groen, door Mr. robidé van der aa, Leeuw. 1825, 18.

32

Vergelijk hierbij en bij het volgende Dr. ottema’s Kaart van de Zuiderzee, bij zijne Redevoering over haar ontstaan, in de Vrije Fries, IV 183, in Aanteekening 10 nader vermeld.

33

Vermits de meeste toenmaals weggerukte gronden nog in zandplaten en ondiepten bestaan, en aangezien de Noordzee sedert dien tijd door het uitkolken van onze stranden en het afslaan van de eilanden voor onze tegenwoordige zeeweringen hoe langer hoe gevaarlijker is geworden, zijn er, die meenen, dat thans de tijd gekomen is, om het vroeger verlorene te herwinnen, met al de middelen, welke de kunst en het vermogen der 19e eeuw aanbieden. Wenschelijk wordt het voorgesteld, dat de Noordzee tot hare oorspronkelijke grens (de duinenrij op de eilanden) teruggedrongen en dat de Zuider- en Lauwerszee met de daar tusschen gelegene Wadden bedijkt en tot land gemaakt worden.

34

Bilderdijk, de ware Liefde tot het Vaderland.

35

Zie Charterboek I 72, 124, 227, 232 enz. Westerman, Beschrijving van Stavoren, van 1613, achter zijne Zeepostille. Onder vele bijzonderheden omtrent de vroegere uitgebreidheid en handel der stad vermeldt deze, dat de zeevaarders van Stavoren de eerste geweest zijn, die de Noordsche landen en de Zond bezochten, waarom de Koning van Denemarken hun het voorregt verleende van bij het doorvaren van de Zond vóór alle andere schippers vertold te worden; ter bewaring van welk privilegie zij vervolgens jaarlijks met het eerste schip den Koning een Leidsch laken vereerden.

36

Dr. e. halbertsma in de Lapekoer fen Gabe Scroar, 1834, 226.

37

Dit vermeldt bosscha, Neêrlands Heldendaden, I 34.

38

Zie Vriesch Charterboek, I 93; van mieris, Charterb. 1 200; winsemius, 161.

39

Mr. simon van der aa heeft dezen togt naar Lissabon in dichtmaat voorgesteld in den Friesche Volks-Almanak voor 1845, 140.

40

Zie bij schotanus, Kronyk, 92, het uitvoerig verhaal daarvan.

41

Dus spreekt de Hoogleeraar bosscha, Heldendaden, I 34, 35, die deze en andere krijgsbedrijven der Friezen met hoogen lof vermeldt.

42

Zie dezen Giftbrief in het Charterboek, I 94; winsemius, 168; schotanus, Kronyk, 130, tabl. 10; foeke sjoerds, Jaarboeken, III 27; dirks, de Friezen voor Aken, in de Vrije Fries, V 53.

43

Stijl, Opkomst en bloei der Nederlanden, 1778, 28.

44

Dat er ook slaven en lijfeigenen in Friesland zouden geweest zijn, wordt op grond van enkele plaatsen der oude Friesche wetten door sommigen beweerd, doch door anderen tegengesproken, op grond der algemeene volksvrijheid en gelijkheid van alle ingezetenen voor de wet; alsmede, omdat de slavernij haren grond had in het regt van verovering. Aangezien nu de Friezen, althans na karel den groote, van het zwerven en veroveren hadden afgezien, en zich door eene bijzondere gehechtheid aan hun land kenmerkten, is hier kwalijk aan slavernij te denken, ten zij gevangen genomen Noormannen daarin vielen. Zoo denkt ook halbertsma in zijne Letterkundige Naoogst, 1840, I 135, 138.

45

Zie Oude Friesche Wetten en de Aantt. van p. wierdsma, bl. 23, 42, 70, 294, 304.

46

Ten aanzien van dit, altijd zeer twijfelachtig, onderwerp, en aangaande den aard en oorsprong van het Stederegt, neem ik de vrijheid te verwijzen naar de uitvoerige berigten, medegedeeld in mijne Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, I 8, 33, 274, 298 enz. en de daarbij aangehaalde schrijvers.

47

Oude Friesche Wetten, afgedrukt in schotanus, Beschrijvinge van Frieslandt, 1664, 23, en later verbeterd, vertaald en met belangrijke aanteekeningen uitgegeven door p. wierdsma, Kampen en Leeuwarden, 1782; richthofen, Friesische