Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken. Eekhoff Wopke. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Eekhoff Wopke
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: История
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
waar langs het vroeger een deel zijner krachten had afgezet naar de Middelzee of het Boorndiep. De aanvankelijke verlanding van dezen zeeboezem aan de zuidzijde gaf toch een geheel anderen loop aan vele stroomen, en was van evenveel belang als de nieuwe mond of uitstrooming, welke de Middelzee, reeds vóór de 7e eeuw, tusschen Terschelling en Ameland had bekomen, waardoor zij de Boorn en vele wateren van Oostergoo en Westergoo gemakkelijker afvoerde. Verder was het de Lauwers, welke, vereenigd met de Ee, de Hunse en de Aa, zich tusschen Ameland en Schiermonnikoog met een breeden mond in de Noordzee stortte. De eertijds geheel met duinen bezette kust was door deze riviermonden verbroken. De Noordzee had daardoor gelegenheid bekomen, om bij hevige stormen met meer geweld op deze landen in te breken, waarbij vele duinen weggeslagen en de zeegaten verbreed en verdiept werden. Terwijl aldus de toegang der zee ruimer en de afvoer van IJssel en Flie hooger en krachtiger was geworden, zoo bragten deze en andere omstandigheden te zamen genomen te weeg, dat de lage landen langs die zeegaten en stroomen van lieverlede afgeschuurd, verbroken en verzwolgen werden; dat de duinenrij slechts eene smalle strook lands kon beschermen, welke als zoovele eilanden bewaard bleven, en dat de gansche uitgestrektheid lands tusschen Friesland en Noord-Holland weggeslagen en met het oude meer Flevo vereenigd werd, waardoor de Zuiderzee is ontstaan32.

      Dit alles geschiedde trapsgewijze door geduchte overstroomingen, wier geheugenis in de geschiedboeken is bewaard. Na lange voorbereiding werd het eerst in 1170 bij den vreeselijken Allerheiligen-vloed, die overal schrikbarende verwoestingen aanrigtte, het land tusschen Medemblik en Flieland weggescheurd, alsmede het meer Flevo aan de oostzijde vergroot. Na latere overstroomingen van het begin der volgende eeuw, bekwam die kom bezuiden Flieland, omstreeks 1237, nog grootere uitbreiding. Met geweld bruischte de zee nu vervolgens door de verwijde zeegaten op de lage landen in, zoodat, ten gevolge der watervloeden, welke Friesland drie jaren achtereen teisterden, in 1250 al de overige landen bewesten de Friesche kust, van Harlingen tot voorbij Hindeloopen, weggerukt en in eene onafzienbare watervlakte herschapen werden. Omstreeks dien zelfden tijd werd er bezuiden de Lemmer nog grooter veld weggeslagen en daardoor de oppervlakte van het meer Flevo verdubbeld.

      Nadat in 1277 beoosten Groningen eene groote uitgestrektheid aan den mond der Eems was weggerukt en in den Dollard herschapen, was de watervloed van 1287 hier zóó geducht, dat elders het gerucht werd verspreid, dat geheel Friesland verzwolgen was. Het getal der daarbij omgekomene personen in dit gewest werd op 30,000 begroot. Hierbij had de Westerzee weder eene uitbreiding verkregen door het wegslaan van de landstreek tusschen Harlingen en Terschelling; terwijl de overige landen bezuiden dit eiland en Ameland, een groot gedeelte der tegenwoordige Wadden, eerlang voor de woede der golven bezweken. Na herhaalde watervloeden werd eindelijk in de volgende eeuw ook de landstreek tusschen Medemblik, Enkhuizen en Stavoren verzwolgen, waardoor de Westerzee met het vergroote meer Flevo vereenigd werd en de Zuiderzee nagenoeg hare tegenwoordige grootte en grenzen verkreeg33. (Zie Aanteekening 10.)

      Na zoo vele aanzienlijke verliezen in grond, in bewoners, in vee en eigendommen te hebben geleden, zou menigeen welligt dit gevaarvolle land verlaten en een veiliger oord opgezocht hebben. Niet alzoo onze vaderen, wier moed door al die gevaren opgewekt werd, om te strijden ter bedwinging van het woeste element. Met ijver trok men aan het werk, om langs de gespaarde kust zeedijken op te werpen, ten einde dit land te beschermen tegen meerdere verliezen.

      Natuur! van wie de stervelingen

      Een eigen Vaderland ontfingen,

      Wat heeft ons met uw haat belaân,

      Dat wij alleen van alle volken

      Voor ’t brijzelend geweld der diepe waterkolken

      Aan alle kant ten doelwit staan?

      Doch dat we ons niet van haar beklagen!

      In weervergelding dezer plagen

      Schonk ze ons een onverschrokken moed,

      Om stout ten golven uit te stijgen,

      Die al wat ze ons onthield vrijmachtig deed verkrijgen,

      Ten prijz’ van eigen zweet en bloed34.

      Reeds vroeger had men zulke breede zeeweringen langs de westkust van Oostergoo en den oostoever van Westergoo opgeworpen ter breideling van den breeden zeeboezem de Middelzee of het Boorndiep. Ook had men Binnendijken of waterkeeringen in het land aangelegd, tot bescherming van sommige gedeelten, om de verspreiding van het vloedwater tegen te gaan. Aangenaam was echter bij al die verliezen het verschijnsel, dat, gelijktijdig met de wegscheuring van de westelijke landen, de Middelzee van tijd tot tijd smaller en ondieper werd, en in de 13e en 14e eeuw geheel in hoog en vruchtbaar land werd herschapen. In de vroegste tijden had deze zeeboezem waarschijnlijk eene breedte van de Oudeschouw voorbij Sneek en Ylst tot Bolsward, en was de Hem- en Groendijk daarvan de waterkeering aan de zuidzijde. Een gedeelte van den tegenwoordigen Slagtedijk, van Bolsward, over Bozum, Weidum en Berlikum naar Dijkshoek, omzoomde haar aan de noord- en westzijde; terwijl de dijken, waarop thans meest straatwegen zijn aangelegd, van de Oudeschouw over Leeuwarden en verder voorbij Stiens tot onder Hallum, haar ter oostzijde bedwongen.

      Toen nu, ten gevolge der verwijding van den Fliestroom, de toevoer van water uit het zuiden naar de Middelzee verminderde, bewaarde deze stilstaande kom gereedelijk de slibstoffen, welke noordweste stormen elders wegrukten en herwaarts heenvoerden. Ten einde die ter zuidzijde aangeslibde gronden te bewaren en voor den landbouw met meerdere veiligheid te gebruiken, werd er een dijk gelegd, van Rauwerd in zuidwestelijke rigting langs Scharnegoutum, Tirns en Folsgare tot nabij Bolsward. Doch het daardoor overgebleven meer verlandde ten gevolge van voortdurende aanslibbingen zoo spoedig, dat op dien grond reeds in 1277 de kerk van het dorp Nieuwland gesticht werd. De uitbreiding van de Zuiderzee en het wegslaan van de gronden der Wadden bevorderde vervolgens de landwinning zoo snel, dat de Middelzee in de 13e en 14e eeuw van lieverlede inkromp en in vruchtbaar kleiland herschapen werd, waarvan wij reeds in 1398 een gedeelte van het Bildt vinden vermeld. Vanhier, dat deze groote uitgestrektheid Nieuwland, welke in 1505 door de bedijking van het Bildt werd afgesloten, eene belangrijke vergoeding geacht werd voor al de verlorene gronden bewesten de Friesche kust.

Ten gevolge van dat alles had het land eene gansch andere gedaante verkregen. Leeuwarden, Sneek, Ylst en Bolsward, welke als Zeeplaatsen in het opkomen waren, werden van toen af Landsteden en daardoor geheel andere belangen toegedaan. Harlingen, Workum en Hindeloopen daarentegen begonnen als zeeplaatsen te bloeijen; Stavoren echter, die oude en aanzienlijke stad, welke aan eene gunstige ligging ter wederzijden van den Fliestroom hare scheepvaart en handel, welvaart en uitbreiding had te danken, zoodat zij onder de steden van het Hanseverbond als de derde in rang werd opgenomen, —Stavoren had, ten gevolge van al die zeeveroveringen en de verbreeding van het Flie, een groot verlies te lijden. Wel bleef de ligging van het overgebleven gedeelte op dien landhoek aan de Zuiderzee zeer gunstig; wel verkreeg zij van de Hollandsche Graven, die van 1292 tot 1414 daar hun gezag trachtten staande te houden, groote voorregten, en zag zij hare handelsprivilegiën op de Oostzee nog in 1363 en 1368 door verbonden met de Koningen van Denemarken en Zweden bevestigd en uitgebreid: toch neigde zij eerlang ten val. De overlevering wil, dat hare welvaart verminderde ten gevolge van verregaande weelde en euvelmoed, waarvoor de verzanding van hare haven zelfs eene straf geacht werd. Nadat de zee eerst een gedeelte der stad met de in 1132 gestichte kerk en het oude St. Odulphus-klooster had weggeslagen, was een noodlottige brand, die ongeveer 500 huizen zou verteerd hebben, in 1420 de oorzaak van meerdere afneming en verval, welke later aanmerkelijk zijn toegenomen35.

      Ofschoon later nog een aantal watervloeden Friesland overstroomden en vele schade veroorzaakten, mogt het den Friezen toch gelukken, sedert dien tijd hun land te behouden en tegen meerdere verliezen te beschermen. Zeker kostte het verbazende moeite, volharding


<p>32</p>

Vergelijk hierbij en bij het volgende Dr. ottema’s Kaart van de Zuiderzee, bij zijne Redevoering over haar ontstaan, in de Vrije Fries, IV 183, in Aanteekening 10 nader vermeld.

<p>33</p>

Vermits de meeste toenmaals weggerukte gronden nog in zandplaten en ondiepten bestaan, en aangezien de Noordzee sedert dien tijd door het uitkolken van onze stranden en het afslaan van de eilanden voor onze tegenwoordige zeeweringen hoe langer hoe gevaarlijker is geworden, zijn er, die meenen, dat thans de tijd gekomen is, om het vroeger verlorene te herwinnen, met al de middelen, welke de kunst en het vermogen der 19e eeuw aanbieden. Wenschelijk wordt het voorgesteld, dat de Noordzee tot hare oorspronkelijke grens (de duinenrij op de eilanden) teruggedrongen en dat de Zuider- en Lauwerszee met de daar tusschen gelegene Wadden bedijkt en tot land gemaakt worden.

<p>35</p>

Zie Charterboek I 72, 124, 227, 232 enz. Westerman, Beschrijving van Stavoren, van 1613, achter zijne Zeepostille. Onder vele bijzonderheden omtrent de vroegere uitgebreidheid en handel der stad vermeldt deze, dat de zeevaarders van Stavoren de eerste geweest zijn, die de Noordsche landen en de Zond bezochten, waarom de Koning van Denemarken hun het voorregt verleende van bij het doorvaren van de Zond vóór alle andere schippers vertold te worden; ter bewaring van welk privilegie zij vervolgens jaarlijks met het eerste schip den Koning een Leidsch laken vereerden.