Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken. Eekhoff Wopke. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Eekhoff Wopke
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: История
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
alle overheerde landen van Europa met lijdzaamheid de onderdrukking en willekeur van het geweld der magtigen moesten verduren, was dit verbond eene even merkwaardige uitzondering als deze vrije toestand der ingezetenen eene groote zeldzaamheid. Eeuwen lang, zelfs tot in de 15e eeuw26, heeft dat verbond bestaan, en eene vrijheid en volkstrouw beschermd, waarvan bij weinige andere volken het voorbeeld is. Dit feit is tevens een bewijs voor de geldigheid van den oorsprong van der Friezen volksvoorregten, door velen meermalen betwijfeld. Deze zijn echter door den Roomsch-Koning Graaf willem II in 1248 en door Keizer rudolf in 1276 erkend, bevestigd en vermeerderd, zoodat zij een wettig gezag bezaten27. Zuivere vrijheidsmin en hechte volkstrouw hielden onze Friesche vaderen verbonden. Met zelfgevoel en liefde waren zij aan hunne wetten en staatsinstellingen gehecht. »Dáárdoor wisten zij zich staande te houden te midden der groote Europesche beroeringen, en ruilden zij hunne plaatsen voor geene andere in. Ja, te midden dier volksbewegingen en overstroomingen stonden zij daar, als de krachtige eik in het woud, die de stormen tart en door den stroom der wateren niet ontworteld wordt”28.

      De volksstammen, welke tot dit verbond behoorden, hadden in den beginne eene volkomene volksregering. Doch in latere eeuwen, toen sommige edelen zich boven anderen in aanzien en magt begonnen te verheffen; toen het eene Zeeland zich regten en vrijheden boven het andere aanmatigde; toen de eerbied voor de wetten verminderde en de vrijheidszucht ontaarde in bandeloosheid: – toen werd het eigenbelang boven het algemeen belang voorgetrokken en deze schoone band vaneen gereten. In 1323 werd bij de Willekeuren van den Opstalsboom het verbond bekrachtigd, het regt der Overheden hernieuwd, de boosheid met straffen bedreigd en den landvrede bevestigd. Van latere vergaderingen is echter geen spoor. In 1361 werden er pogingen gedaan tot vernieuwing van het verbond, waarbij de vergaderingen van den Opstalsboom werden verlegd naar het in magt sterk toenemende Groningen. Doch te vergeefs. Het had zijne verbindende kracht voor allen verloren. Binnenlandsche oorlogen en persoonlijke veeten, zucht naar gezag en heerschappij verteerden de krachten des volks. Geestelijke en wereldlijke Heeren maakten daarvan gebruik ter uitbreiding van hun gebied. Zóó ging het eene Zeeland voor en het andere na verloren, en werd de eenmaal zoo uitgestrekte Friesche vrijstaat gesloopt. Het eerste Zeeland, West-Friesland, bezweek, na zich langer dan drie eeuwen moedig verdedigd te hebben, voor de overmagt der Graven van Holland. Oost-Friesland werd een buit van trotsche Hoofdlingen en Graven, die elkander lang de oppermagt betwistten, en aan de Bisschoppen van Bremen en Munster nog sommige gedeelten van dat land moesten afstaan. In Overijssel (het Over-sticht) en Drenthe vestigde de magtig gewordene Utrechtsche Bisschop zijn wereldlijk gezag, gelijk hij reeds lang deed in de stad Groningen en het Gooregt, welke hij door Stedevoogden liet besturen29. Alléén het tegenwoordige Friesland, de kern van den ouden volksstam, bleef ongedeerd en vrij, dewijl het zich steeds moedig tegen de aanvallen van vreemde Heeren mogt verdedigen. Dankbaar bleef het dit voorregt erkennen, zoo als ook blijkt uit een oud-friesch geschrift, vermoedelijk uit het begin der 15e eeuw, waarin omtrent dit gedeelte gezegd wordt: »Deze twee Zeelanden, als het tweede en derde (Oostergoo en Westergoo), zijn tot nog toe vrij en anders geen Heer onderworpen, behalve den Keizer des Roomschen Rijks. Maar ontzettende schade en menigvuldige aanvechtingen hebben deze landen geleden, om hunne vrijheid te beschermen, welke hen geschonken is van den grooten Koning karel, waartoe zij vele zware strijden hebben geslagen tegen de Graven van Holland, om hunne landen te beschermen. Ook Stellingwerf en Schoterland zijn nog vrij, doch hebben zware aanvechtingen en oorlogen gehad met de Bisschoppen van Utrecht, die het overig gedeelte van dit vierde Zeeland (Kuinder, Giethoorn, Vollenhove, Steenwijk en Drenthe) hebben bedwongen”30.

      Lang zou dit gedeelte die zeldzame en eervolle onafhankelijkheid hebben behouden, indien zijne burgers zich des waardig hadden gedragen. Maar ook zij leverden het bewijs, hoe bezwaarlijk de vrijheid, zelfs onder bescherming van goede wetten, wordt gehandhaafd, wanneer menschelijke zwakheden en ondeugden een overwigt in den staat bekomen. Eer- en heerschzucht begonnen den boventoon te voeren; de oude goede trouw werd vervangen door bandelooze partijzucht en familie-veeten. Een opperhoofd of Potestaat uit hun eigen midden had geen gezag meer; zoodat eindelijk de Keizer het bestuur van dit land opdroeg aan een vreemden vorst, aan Hertog albert van Saksen, die hen tot eendragt en rust, tot orde en regt dwong, en hun den verloren vrede hergaf, doch ten koste van een groot deel der onafhankelijkheid.

      15. Veranderingen in den toestand des bodems van Friesland.Watervloeden, de Zuiderzee, de Middelzee enz

      Een niet minder gevaarlijken vijand dan de Noormannen hadden de Friezen op hunne kust bestendig te bestrijden in de Noordzee. Wel had de natuur hun laag gelegen land tegen haar geweld zoeken te beschermen door het met een zoom duinen te omgeven; wel had zucht tot zelfbeveiliging hen op hooge plaatsen menigvuldige terpen doen opwerpen, om tot woon- en schuilplaats voor personen en vee te strekken bij het opkomen der vloeden, die dagelijks de riviermonden binnenstroomden; zelfs waren ze, zoo men wil in de 7e eeuw, reeds begonnen, langs den oever zeedijken en waterkeeringen aan te leggen: – in gewone gevallen bood dit alles genoegzame bescherming aan, om hun het rustig bezit en genot van het land te verzekeren. Maar ongenoegzaam, ja zelfs onbeduidend waren die zwakke beveiligingsmiddelen, zoo dikwijls hevige stormen de hoog gestegen vloeden met woedend geweld voortzweepten, en deze, met verachting van allen wederstand, het land overstroomden, vele de gewrochten van menschelijke vlijt en arbeid verwoestten en nood en dood alom verspreidden. Ontzettende ellende en verbazende schade hebben de bewoners dezer landen gedurende vele eeuwen van deze geduchte en zoo dikwijls herhaalde watervloeden te lijden gehad.

      Want, ach! als hij loeide, die woedende orkaan,

      En randde de kusten des Vaderlands aan,

      Wat waarde had dan nog het leven?

      Dan dekte het zeezout het zuchtende land,

      Verwijderde staag het bedwingende strand,

      Deed honderden, duizenden sneven.

      En huizen, en hoven, en menschen, en vee

      Verzwolg ze, die woeste, verslindende zee,

      En naakt en berooid moest hij vlugten

      De landman; – ’t verlies van zijn have getroost,

      Behield hij zijn vrouw maar, zijne ouders, zijn kroost,

      Wier dood er zoo velen deed zuchten.

      En groende zijn weide als de lente verscheen?

      Ontlook dan zijn koren, zijn welvaart? Ach neen!

      Die zee, ach die zee wou niet wijken!

      En schoon ook de landwind verdroogde die plas,

      De zee liet haar zout, en de grond bleef moeras,

      Geen scheutje, geen aar kon er prijken31.

      Bij al die verliezen aan menschen, vee en bezittingen; bij al de schade, welke de algemeene welvaart telkens leed, onderging bovendien het land zelf ten gevolge dier veelvuldige overstroomingen een zeer groot verlies, doordien de zee eene groote uitgestrektheid gronds verzwolg. Elders werd daarentegen weêr land aangewonnen. Land werd in zee – zee werd in land herschapen. – Deze merkwaardige vervorming van een gedeelte des vaderlandschen bodems had op den toestand van het geheel en op de ligging van de bijzondere deelen en plaatsen een grooten invloed. Ten aanzien van het tegenwoordige Friesland willen wij de voornaamste bijzonderheden daarvan mededeelen.

      De laaggelegene noordwesthoek van Nederland stond natuurlijk het meest bloot aan de woede van den oceaan. Bovendien vloeiden hier verscheidene grootere en kleinere rivieren en stroomen zeewaarts, ter ontlasting van het boezemwater des lands. De IJssel, door het Marsdiep uitstroomende, was van meer belang geworden sedert hij met een deel der wateren van den Rijn werd belast. Het Flie, dat door de Vecht, het Zwarte water, de Kuinder of Tjonger en de Linde gevoed werd, was breeder en dieper geworden, sinds het bezwaard was met den afvoer der wateren uit het zuidelijk


<p>26</p>

Het verbond van 1430, in het Vriesch Charterboek, I 494, schijnt een der laatste sporen dezer vereeniging te zijn. Zie Aant. 9.

<p>27</p>

Zie Vriesch Charterb. I 94; foeke sjoerds, Jaarb. III 120.

<p>28</p>

Zie royaards, Geschiedenis der invoering en vestiging van het Christend. 41, uitvoeriger in het motto tegenover den titel aangehaald.

<p>29</p>

Ypeij en feith, Oudheden van het Gooregt en Groningen, 1836, I, 37 env.; diest lorgion, Geschiedkundige Beschrijving van Groningen, 1849, 18 env.; driessen, Monum. Gron. 857.

<p>30</p>

Zie het Klein Traktaat van de zeven Zeelanden in schotanus, Kronyk, tablinum, 19, en, met de vertaling, in foeke sjoerds, Beschrijving, I 55. Vergelijk verder Aanteekening 9.

<p>31</p>

Mr. a. van halmael jr., Lied, Kaspar Robles door den Frieschen Landman toegezongen, geplaatst in de Aantt. op de Hulde aan H. J. Groen, door Mr. robidé van der aa, Leeuw. 1825, 18.