Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken. Eekhoff Wopke. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Eekhoff Wopke
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: История
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
ende raetsaem gevonden, u specialycken, als vermaerde Camp-Vechters Christi, tot zynen dienste te roepen ende te verschryven; vast vertrouwende, dat terwylen ghy in stoutmoedicheyt ende cracht andere natien te boven gaet, dat ghy met manlycke couragie ’t Heylige oorloge sult aanveerden, opdat wy, strydende voor ’t aertsche Jerusalem, het eeuwige sullen bekomen.”38

      Uit dezen zelfden kruistogt is het verhaal van een kloekmoedig bedrijf bewaard. Het gebeurde eens, dat de beide legers der Christenen en Saracenen tegenover elkander lagen, en zich ten strijde toerustten. Daar treedt een ongemeen groot Prins der Mooren voor het Saraceensche leger uit, en daagt, vol verwaanden trots, een der dapperste ridders der Christenen uit, om met hem een kampstrijd te wagen. Een moedig Friesch edelman uit het geslacht van roorda, van Genum, kon niet dulden, dat zulk eene uitdaging onbeantwoord bleef. Met verlof van zijn hoofdman en in vertrouwen op de hulp van den God der Christenen, treedt hij den gespierden moor, in het aanzien van beide legers, onversaagd tegen. Deze ziet met overmoed en verachting op hem neder, en denkt met éénen slag hem den schedel te klooven. Doch hij bedriegt zich. Ridderlijk valt roorda hem aan, en, al zijne krachten inspannende, brengt hij, dapperlijk vechtende, zijnen vijand verscheidene wonden toe, ja overweldigt, hem ten laatste zoo volkomen, dat de van spijt en woede brullende uitdager, doodelijk getroffen ter aarde valt. Gejuich vervult het leger der Christenen. Des Prinsen afgehouwen hoofd brengt hij als prijs der overwinning op de punt van zijn zwaard in het leger der kruisvaarders, waarin hij met uitbundigen lof en eere wordt ontvangen. Om deze kloeke daad werd hij tot Ridder geslagen, en hem toegestaan, een moriaanshoofd in zijn wapen te voeren, gelijk zijne nakomelingen nog eeuwen lang na hem hebben gedaan.

      Terwijl dit alles in het oosten voorviel, mogten ook verscheidene oorden van Europa van der Friezen krijgsroem gewagen. Bij den grooten kruistogt van 1147 in Portugal geland, was het mede door hunne hulp, dat de magtige stad Lissabon, na een lang en hevig beleg, aan de magt der Saracenen ontrukt werd. Zelfs vindt men gemeld, dat bij die gelegenheid 200 man Friezen, onder aanvoering van een vromen held, poptatus, 30,000 Heidenen verslagen hebben, welk getal echter overdreven zal zijn39. Bij een lateren togt (van 1217) hielpen zij, met 25 schepen, de Portugesche stad Santa Maria op de Saracenen veroveren. In 1147 deelden zij, met de Westfalingers en Saksers verbonden, in een togt tegen de Wenden, of de Heidensche Slavoniërs aan de Oostzee. Ook daar gedroegen zij zich zoo dapper, dat als een (bijna ongeloofelijk) bewijs daarvan vermeld wordt, dat 100 Friezen, die zich te Suse gevestigd hadden, aangemoedigd en voorgegaan door een edelen en onverschrokken priester, gerlacus, zich tegen een heir van 3,000 Wenden verzetten en dit na een langdurig en hevig gevecht op de vlugt sloegen40.

      Gelijktijdig dienden er onderscheidene Friesche edelen in de legers der voornaamste vorsten van Europa. Twee martena’s stonden bij Keizer frederik barbarossa (Roodbaard) om hunne kloekmoedigheid in hooge gunst. De een sneuvelde in Italië; de andere was ’s Keizers lotgenoot in den dood op zijnen togt naar Palestina (1199). In den noodlottigen kruistogt van lodewijk IX, tegen Tunis, waren het de Friezen, die althans nog eenig voordeel behaalden. Keizer rudolf bewees de Friesche edelen bijzondere achting; vooral onderscheidde zich watse joulsma als een manhaftig krijgsman. Een andere Fries, die door zijne krijgsbedrijven zich buitenlands beroemd heeft gemaakt, was juw dekama, die Koning eduard I, bij de verovering van Schotland belangrijke diensten bewees (1298). Een afstammeling van het zelfde geslacht vond, met een der beyma’s, den dood in Italië, waar zij te Pisa begraven werden op last van Keizer hendrik VII, wien zij met hunne landgenooten aylva, hettinga en anderen hunnen dapperen arm geleend hadden (1312). Meerdere voorbeelden van Friesche krijgshelden uit dat tijdvak zouden wij kunnen opnoemen; doch genoeg om den heldenaard der Friezen regt te doen wedervaren41.

      Maar vooral behaalden de Friezen grooten roem wegens hun beleid, bij de belegering van de stad Aken, in 1248. De Hollandsche Graaf willem II, door den invloed van den Paus tot Keizer van Duitschland verkozen, moest dáár tot Roomsch-Koning gekroond worden; doch de vroeger verkoren Koning koenraad hield de stad bezet voor zijnen vader, den in den ban gedanen Keizer frederik II, en weigerde haar over te geven. Juist hadden verscheidene volken zich reisvaardig gemaakt, om een nieuwen kruistogt naar Palestina te doen. De Paus ontsloeg hen echter van deze gelofte, indien zij zich naar Aken wilden begeven, om deze stad voor Koning willem in te nemen. Niet minder dan 200,000(?) krijgers trokken nu derwaarts. Te vergeefs benaauwden deze, bijna een halfjaar lang, de kloek verdedigde stad, die nog altijd langs eene vlakte aan de noordzijde gelegenheid had, nieuwen toevoer te bekomen.

      Tegen den herfst kwam echter, op verzoek des Konings, eene nieuwe bende Friezen, aangevoerd door een moedig edelman, tjaard dotinga, in het leger aan. Deze begonnen met het bezetten van de vlakte benoorden de stad. Drie malen trachtten de nu geheel ingeslotene stedelingen hen van daar te verdrijven; doch de onverzettelijke Friezen weken geen voetbreed terug, maar verschansten zich op het veld, en namen ook eene andere sterkte in, die niemand te voren had durven aantasten. Doch dit was niet genoeg: want hoe fel de honger en ellende in de stad ook drongen, zij was tot geene overgave te bewegen. Daarom namen de Friezen list te baat, door de stad te bestoken met het zelfde element, waartegen zij in hun land met dijken en dammen hadden te strijden. Zij legden namelijk ten oosten der stad een zwaren en hoogen dijk over het lage land en dóór de beek, die het water afvoerde, hetwelk uit de talrijke bronnen der omgelegene bergen ontsprong. De door de herfstregens opgezwollen beken konden zich nu niet ontlasten, en zetten een groot deel der in een dal gelegene stad onder water. Nu klom de nood zóó hoog, dat de stad zich eindelijk overgaf, en Koning willem zijne luisterrijke intrede in Aken deed, waar hij 1 Nov. 1248 werd gekroond.

      Gaarne had hij hun heldenarm zich verder ten nutte gemaakt, maar onverzettelijk verklaarden zij de opgenomene taak voor afgedaan. Zij keerden echter niet huiswaarts, dan na het ontvangen van vele betuigingen van dankbaarheid voor die hulp, en van een duurzaam getuigenis hunner betoonde dapperheid en bewezene diensten. Want de eerste verordening, welke Koning willem, na zijne krooning, als aanstaand opperhoofd van het Duitsche rijk uitvaardigde, bestond in een Giftbrief, waarbij hij al de regten, vrijheden en privilegiën, welke de Friezen bezaten, als door Keizer karel den groote hun gegund, bevestigde, goedkeurde en vernieuwde, »om te strekken tot een eeuwig monument, opdat de geheele natie der Friezen en hare nakomelingen mogten weten, in wat voege hare voorvaderen de Roomsche kerk en het keizerrijk geholpen en hunne sterkte en deugden getoond hadden in de belegering van Aken42. Dit gunstbewijs werd door de vrijheidminnende Friezen steeds op hoogen prijs geschat, als een adelbrief voor het gansche volk en de grootste weldaad, waarmede de Koning hun ijver kon vergelden. Grooten roem verwierf hun gedrag bovendien bij naburige volken, in een ridderlijken tijd, toen moed, beleid en stoutmoedigheid in den strijd inzonderheid als hoofddeugden werden vereerd.

      Twintig jaren later gaven de Friezen nogmaals gehoor aan de laatste oproeping tot een kruistogt naar het Heilige land. Dit toch was toen op nieuw door de Saracenen ingenomen, en de hoog gestegen nood der Christenen aldaar bewoog den Franschen Koning lodewijk IX en den Engelschen Prins eduard, nog eene poging te doen om het te herwinnen, waartoe ook de Paus in de Nederlanden het kruis deed prediken. In alle deelen van Friesland betoonden vele personen zich tot hulp bereid, en weldra had men vijftig kogschepen bijeengebragt, waarop zij zich in 1269 inscheepten. Na eenigen tijd in Vlaanderen vertoefd te hebben, vertrokken zij naar Marseille, waar het kruisleger zich zou verzamelen. De Koning was echter reeds vertrokken naar de Afrikaansche kust, om Tunis te belegeren; zij volgden hem derwaarts en hielpen met veel onverschrokkenheid den Graaf van Vlaanderen eene overwinning op de Saracenen behalen. Vervolgens stevenden zij wel naar Ptolemaïs en Tyrus, doch vonden geene gelegenheid tot den strijd. Integendeel, zij vonden het Christen-leger verdeeld; stormen hadden hunne schepen ontredderd; ziekten dunden hunne rijen; zoodat zij in 1270, in veel verminderd getal, den terugtogt naar het vaderland aannamen, en, na zoo vele vergeefsche pogingen gedaan te hebben, het Heilige land in het bezit der Saracenen moesten laten. (Zie Aanteekening 11.)

      Die herhaalde togten en verbazende opofferingen hadden gewis een gunstiger uitslag verdiend. Doch in belangrijke zaken


<p>38</p>

Zie Vriesch Charterboek, I 93; van mieris, Charterb. 1 200; winsemius, 161.

<p>39</p>

Mr. simon van der aa heeft dezen togt naar Lissabon in dichtmaat voorgesteld in den Friesche Volks-Almanak voor 1845, 140.

<p>40</p>

Zie bij schotanus, Kronyk, 92, het uitvoerig verhaal daarvan.

<p>41</p>

Dus spreekt de Hoogleeraar bosscha, Heldendaden, I 34, 35, die deze en andere krijgsbedrijven der Friezen met hoogen lof vermeldt.

<p>42</p>

Zie dezen Giftbrief in het Charterboek, I 94; winsemius, 168; schotanus, Kronyk, 130, tabl. 10; foeke sjoerds, Jaarboeken, III 27; dirks, de Friezen voor Aken, in de Vrije Fries, V 53.