2 die God tevoren door Zijn profeten in de heilige Schriften had beloofd («goddelijke» bundels).
3 over zijn zoon, die geboren werd uit het zaad van David naar het vlees («goddelijke» bundels).
4 en hij is geopenbaard als de zoon van God in kracht, naar de Heilige Geest, door de opstanding uit de doden, over Jezus Christus, onze Heer, («goddelijke» bundels).
5 door Welken wij genade en apostelschap ontvangen hebben, opdat wij in zijn naam alle volken aan het geloof zouden onderwerpen. «charisma», lat. «genade», volgens religieuze overtuigingen, is een speciale» goddelijke kracht», naar verluidt van boven naar de mens gezonden om de zondigheid inherent aan de mens te overwinnen en redding en eeuwig leven in de andere wereld te bereiken).
6 waartussen u, door Jezus Christus geroepen, ook bent («goddelijke» bundels).
7 aan allen die in Rome zijn, door God beminde, heiligen genaamd: genade zij u en vrede van God, Onze Vader, en van de Here Jezus Christus. («Goddelijke» bundels).
8 Allereerst dank ik mijn God door Jezus Christus voor u allen, dat uw geloof in de hele wereld verkondigd wordt. («Goddelijke» bundels).
9 God is mijn getuige, die ik dien met mijn geest in het evangelie van zijn zoon, dat ik voortdurend aan u denk («goddelijke» bundels, personificatie van God).
10 altijd biddend in mijn gebeden dat de wil van God mij op een dag zal helpen om tot u te komen, («goddelijke» bundels).
11 Want Ik verlang er zeer naar u te zien, om u een zekere geestelijke gave tot uw bevestiging te leren («goddelijke» bundels).
12 dat wil zeggen, met u getroost te worden door het gemeenschappelijke geloof, het uwe en het mijne. («Goddelijke» bundels).
13 Ik wil u niet in onwetendheid laten, broeders, dat ik herhaaldelijk van plan ben naar u toe te komen (maar tot nu toe obstakels heb ontmoet) om wat vrucht bij u te hebben, zoals bij andere volken. («Goddelijke» bundels).
14 Ik ben Grieken en barbaren schuldig, wijzen en onwetenden. (De Grieken zijn Grieken, en het woord «barbaar» duidt een persoon aan die noch tot Joden noch tot Grieken behoorde).
15 nu dan, wat mij betreft, ik ben bereid u, die in Rome bent, het evangelie te verkondigen. (De noodzaak om het goede nieuws naar de Romeinen te «brengen»).
16 Want Ik schaam mij niet voor het evangelie van Christus; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft, eerst den Jood, daarna den Griek. (Redding is, volgens religieuze overtuigingen, de hoogste «gelukzaligheid» die zogenaamd door God aan een persoon wordt verleend wanneer een persoon voldoet aan een aantal religieuze voorwaarden, voornamelijk bestaande uit slaafse gehoorzaamheid en gehoorzaamheid, wat gunstig is voor priesters van elke religie. In de eerste plaats – Joden, in de tweede – Grieken, Hellenen).
17 in hem is de waarheid Gods geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven is: de rechtvaardige zal uit het geloof leven. (Het geloof in een niet-bestaande god is zeer gunstig voor de uitbuitende klassen, dus de «geestelijk religieuze» regering gaat altijd «in een omhelzing» met de seculiere om de massa ' s «aan een religieuze leiband"te houden).
18 Want de toorn Gods is geopenbaard van den hemel over alle boosheid en ongerechtigheid der mensen, die de waarheid door ongerechtigheid onderdrukken. (Kerkmensen van alle strepen inspireren hun gelovigen met allerlei angsten en tegenslagen die zullen volgen als gelovigen ophouden gelovigen te zijn. Hier zwijgen de geestelijken en zeggen niet dat alles in de wereld naar de wil van God is, inclusief: «alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen die de waarheid met ongerechtigheid onderdrukken»).
19 Want wat men van God kan weten, is hun duidelijk, want God heeft het hun geopenbaard. («Goddelijke» bundels).
20 Want zijn onzichtbare dingen, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, vanaf de schepping der wereld door de beschouwing der schepselen, zijn zichtbaar, zodat zij niet reageren. («Goddelijke» bundels).
21 maar hoe, toen zij God kenden, zij hem niet verheerlijkten als God, en hem niet dankten, maar ijdel werden in hun gedachten, en hun dwaze hart verduisterd werd; Maar alles is volgens de wil van God!).
22 ze noemden zichzelf wijs en werden gek, (kritiek op ’verkeerd’ gedrag).
23 en de heerlijkheid van de onvergankelijke God werd veranderd in een beeld als een vergankelijk mens, en vogels, en viervoeters, en reptielen – (maar alles naar de wil van God!).
24 daarom heeft God hen overgegeven aan onreinheid in de begeerlijkheden hunner harten, zodat zij hun lichamen verontreinigd hebben. (Het centrale idee van deze boodschap is rechtvaardiging. Het vertelt over de zondigheid van alle mensen die verstrikt zijn in schandelijke hartstochten en niet in staat zijn om geestelijk te stijgen. Dit geldt in de eerste plaats voor de heidenen, die, nadat ze God en zijn geboden hadden gekend, zich toch overgaven aan afgoderij, daarom verwierp God ze van zichzelf en verraadde ze «in de begeerlijkheden van hun hart tot onreinheid. Heidenen-dit woord «Heilige» schrijvers duiden soms degenen aan die niet in de ware God geloven, of in het algemeen al degenen die zijn naam niet kennen en niet herkennen. Op sommige plaatsen in de Bijbel betekent dit woord christenen, niet van Joden).
25 zij vervingen de waarheid Gods door de leugen, en aanbaden en dienden het schepsel in plaats van de Schepper, die tot in eeuwigheid gezegend is, amen. (Kritiek op ’verkeerd’ gedrag).
26 daarom heeft God hen verraden aan schandelijke hartstochten; hun vrouwen hebben hun natuurlijke Gebruik vervangen door onnatuurlijk; (kritiek op ’verkeerd’ gedrag).
27 evenzo werden de mensen, die het natuurlijke gebruik van het vrouwelijke geslacht verlieten, ontstoken van begeerte naar elkaar, mannen beschamen de mensen en ontvingen in zichzelf de gepaste vergelding voor hun dwaling. (Kritiek op ’verkeerd’ gedrag).
28 en daar het hun niet aanging God in hun hart te hebben, zo gaf God hen over aan een verkeerd gemoed – om hoererij te doen.
29 zodat zij vol zijn van alle ongerechtigheid, hoererij, bedrog, gierigheid, boosaardigheid, vervuld van afgunst, moord, twist, bedrog, kwaadaardigheid, (kritiek op «verkeerd» gedrag).
30 lasteraars, lasteraars, God-haters, misbruikers, zelf-loffers, trots, inventief voor het kwaad, ongehoorzaam aan de ouders, (kritiek op «verkeerd» gedrag).
31 roekeloos, verraderlijk, liefdeloos, onverzoenlijk, genadeloos. (Kritiek op ’verkeerd’ gedrag).
32 zij kennen de rechtvaardigen; het is de wet van God, dat zij die zulke dingen doen, des doods waardig zijn; maar zij doen ze niet alleen, maar zij keuren ook goed degenen, die ze doen. (Kritiek op ’verkeerd’ gedrag).
Hoofdstuk 2
1 daarom zijt gij niet onberispelijk, een iegelijk, die een ander oordeelt; want naar hetzelfde oordeel, dat gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want een ander oordeelt, doet gij hetzelfde. (De regel van Talion).
2 maar wij weten, dat er waarlijk een oordeel van God is over degenen, die zulke dingen doen. (De vermelding van het «oordeel van God», dat alles» correct" zal beoordelen, is een analogie met het menselijke oordeel).
3 denkt