Hoofdstuk 3
1 zie wat voor liefde de Vader ons gegeven heeft, zodat wij geroepen kunnen worden en kinderen van God kunnen zijn. De wereld kent ons niet omdat ze hem niet kent. (God de vader Yahweh gaf liefde «zodat we geroepen konden worden en kinderen van God konden zijn», de suggestie van exclusiviteit en» uitverkoren zijn», maar de wereld Weet dit nog niet, omdat Jezus onbekend is).
2 geliefden! wij zijn nu kinderen van God, maar het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn. We weten alleen dat wanneer het zich opent, we zullen zijn zoals hij, omdat we hem zullen zien zoals Hij is. (De «kinderen van God» zullen worden als Jezus).
3 en een iegelijk, die deze hoop op hem heeft, reinigt zich, gelijk hij rein is. (Lof van Jezus Christus).
4 Wie de zonde doet, doet ook de ongerechtigheid; en de zonde is de ongerechtigheid. (Veroordeling van zondigheid en ongerechtigheid).
5 En gij weet, dat hij verschenen is, om onze zonden weg te nemen, en dat er geen zonde in hem is. (Lof van Jezus Christus).
6 wie in hem blijft, zondigt niet; wie zondigt, heeft hem niet gezien en hem niet gekend. (Lof van Jezus Christus).
Zeven kinderen. laat niemand je misleiden. Wie de waarheid doet, is rechtvaardig, zoals Hij rechtvaardig is. (Lof van Jezus Christus).
8 wie zondigt, is uit de duivel, want de duivel heeft eerst gezondigd. Daarom verscheen de Zoon van God om de werken van de duivel te vernietigen. (De «Zoon van God» bestrijdt de lasterlijke duivels, die echter door zijn vader werden geschapen! Niet alle tegenstanders geloofden dat Jezus «de zoon van God» was).
9 Een iegelijk, die uit God geboren is, doet geen zonde, omdat zijn zaad in hem blijft; en hij kan niet zondigen, omdat hij uit God geboren is. (Gods kinderen zijn zondeloos).
10 de kinderen Gods en de kinderen des duivels worden als volgt erkend: wie geen gerechtigheid doet, is niet uit God, en hij heeft zijn broeder niet lief. En de duivel heeft kinderen!).
11 want dit is het evangelie, dat gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander liefhebben.
12 niet zoals Kaïn, die uit de boze was en zijn broer doodde. En waarom heb je hem vermoord? Want Zijn daden waren slecht, maar de daden van zijn broeder waren rechtvaardig. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament).
13 Wees niet verbaasd, mijn broeders, als de wereld u haat. (De oorspronkelijke christenen werden vervolgd).
14 wij weten, dat wij van den dood in het leven zijn overgegaan, omdat wij onze broeders liefhebben; wie zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood. (Leven, vanuit het oogpunt van het ontluikende Christendom, betekende liefde voor iemands medesoldaten).
15 Een iegelijk, die zijn broeder haat, is een doodslager; maar gij weet, dat geen doodslager het eeuwige leven in zich heeft. De belofte van eeuwig leven voor allen. die zich «correct» gedraagt).
16 hierin hebben wij de liefde gekend, dat hij zijn leven voor ons gegeven heeft; en wij moeten ons leven voor onze broeders geven. (Liefde wordt geïnterpreteerd als het feit dat «hij zijn ziel voor ons heeft neergelegd», dat wil zeggen, hij stierf voor zijn aanhangers-broeders).
17 maar zo wie in de wereld overvloed heeft, maar zijn broeder in nood ziende, sluit zijn hart voor hem, hoe blijft de liefde Gods in hem? (Het is noodzakelijk om uw mede-supporters te helpen).
18 mijn kinderen! laten we niet liefhebben door woord of taal, maar door daad en waarheid. (Een oproep tot broederlijke liefde,» broeders" betekent supporters).
19 en dit is hoe wij weten dat wij uit de waarheid zijn, en wij kalmeren ons hart voor hem; (de verklaring dat Jezus Christus de waarheid is, zijn aanhangers zijn «uit de waarheid», daarom kalmeren zij).
20 Want indien ons hart ons veroordeelt, zo is het; want God is meerder dan ons hart, en hij weet alles. (Yahweh weet alles).
21 geliefden! als ons hart ons niet veroordeelt, dan hebben we vrijmoedigheid tegenover God (het oude idee dat een persoon met zijn hart denkt).
22 en al wat wij bidden, zullen wij van hem ontvangen, omdat wij zijn geboden bewaren en doen wat hem welgevallig is. (Als, zeggen ze, we ons goed gedragen, dan zal Jezus ons belonen: Talion ' s regel).
23 maar zijn gebod is dat wij geloven in de naam van Zijn Zoon Jezus Christus en elkaar liefhebben, zoals hij ons geboden heeft. (Het belangrijkste is geloof en liefde «in de naam van Zijn Zoon Jezus Christus», de vervulling van de geboden).
24 en wie zijn geboden in acht neemt, blijft in hem, en hij is in hem. En wij weten dat hij in ons blijft door de geest die Hij ons gegeven heeft. (Het onderhouden van de geboden is de belangrijkste voorwaarde voor het ontluikende Christendom).
Hoofdstuk 4
1 geliefden! geloof niet iedere geest, maar beproef de geesten of zij uit God zijn, want er zijn vele valse profeten in de wereld verschenen. (Er zijn ook «verkeerde» geesten, dat wil zeggen mensen die iets suggereren dat niet gunstig is voor bepaalde kringen in de ontluikende Christelijke kerk).
2 Herken de geest van God (en de geest van dwaling) op deze manier: elke geest die Jezus Christus belijdt, die in het vlees kwam, is uit God; (het is noodzakelijk om de geesten te «controleren»).
3 en alle geest, die Jezus Christus niet belijdt, die in het vlees gekomen is, is niet uit God, maar het is de geest van den antichrist, van welken gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en is nu alrede in de wereld. (Het is noodzakelijk om de geesten te «controleren». De Antichrist is ook geschapen door God de vader, vanuit een religieus oogpunt).
Vier kinderen. Gij zijt uit God, en gij hebt hen overwonnen; want hij, die in U is, is meerder dan hij, die in de wereld is. (De verklaring dat deze kinderen «uit God» zijn, die de «verkeerde» geesten zal overwinnen, «want Hij die in U is, is groter dan hij die in de wereld is»).
5 Zij zijn uit de wereld, daarom spreken zij in de wereld, en de wereld hoort naar hen. (Zij die van de wereld zijn, zijn «verkeerd»).
6 Wij zijn uit God; wie God kent, hoort naar ons; wie niet uit God is, hoort naar ons niet. Hieraan herkennen wij de Geest der waarheid en de Geest der dwaling. (Zij die «van God» zijn, zijn «gelijk»).
7 geliefden! laten we elkaar liefhebben, want de liefde is uit God, en ieder die liefheeft is uit God geboren en kent God. (Propaganda van de liefde).
8 wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde. (De uitspraak dat God liefde is).
9 Gods liefde voor ons werd geopenbaard in het feit dat God Zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, zodat wij door hem het leven zouden ontvangen. God Yahweh heeft een «eniggeboren Zoon» die hij in de wereld heeft gezonden. Personificatie van de goden).
10 Dit is de liefde, dat wij God niet liefgehad hebben, maar dat hij ons liefgehad heeft, en zijn Zoon gezonden heeft, om onze zonden te verzoenen. Yahweh stuurde zijn zoon naar de slachtbank om verzoening te doen voor de zonden van alle mensen. Het was inherent aan alle oude religies dat een zonde voor de godheid zou worden verlost door een verzoenend offer. En elke persoon kon het niet helpen, maar besefte dat hij «niet zonder zonde» was. De rechtvaardige Job moest het met zijn tegenstanders eens zijn dat «iemand die uit een vrouw geboren is» niet volledig rein kan zijn voor God (Job 25:5). Maar laten we niet vergeten dat dezelfde Job hiervoor de schuld legde bij de Schepper van mensen: «is het goed voor u dat u verdrukt, dat u het werk van uw handen veracht?» (10:3). God zelf, die hen geschapen heeft, is verantwoordelijk voor de onvolmaaktheid van mensen. God was vóór Job niet gerechtvaardigd. In het christendom was God gerechtvaardigd. Hij rechtvaardigde zichzelf door een groot verlossend offer te brengen-zijn «eniggeboren» Zoon-voor de «onreine» en zondige mensheid die hij had geschapen. Met dit offer verloste God de zonden van mensen, maar ook zijn schuld. Verlost… aan wie? Voor je neus? Onlogisch? Natuurlijk! Maar, zoals Engels terecht opmerkt,» in de offerdood van zijn stichter schiep het christendom een gemakkelijk te begrijpen vorm van innerlijk heil uit een verdorven wereld, troost in het bewustzijn, waar iedereen zo hartstochtelijk naar streefde, «en zo