Caitlin stiet een oerkreet uit, waardoor zelfs zij verbaasd en bang werd. Toen het eerste kind op haar af kwam en zijn grote hand op haar pols legde, keek ze toe hoe haar hand uit zichzelf reageerde door de pols van de belager vast te pakken en in een rechte hoek achterwaarts te klappen. Het gezicht van het kind sloeg om in ontzetting toen zijn pols, en daarna zijn arm, in tweeën braken.
Hij viel schreeuwend op zijn knieën.
De ogen van de drie andere jongens werden groot van verrassing.
De grootste van de drie rende recht op haar af.
“Jij verrek—”
Voor hij zijn zin kon afmaken, was zij de lucht in gesprongen en had ze haar voeten recht op zijn borst laten neerkomen, waardoor hij ongeveer drie meter terug werd geslingerd en in een stapel afvalcontainers terecht kwam.
Hij lag daar en bewoog zich niet.
De andere twee kinderen keken elkaar geschokt aan. En echt bang.
Caitlin stapte vooruit, en voelde de bovenmenselijke kracht door haar stromen, hoorde zichzelf grommen toen ze de andere twee oppakten (allebei twee keer zo groot als zij) en ze een meter boven de grond hield met één hand.
Terwijl ze in de lucht hingen, slingerde zij ze tegen elkaar aan, waardoor ze met enorme kracht tegen elkaar aan botsten. Ze vielen beiden op de grond.
Caitlin stond daar, ademend, schuimend van razernij.
Geen van de vier jongens bewoog zich.
Ze voelde geen opluchting. Integendeel, ze wilde meer. Meer kinderen om tegen te vechten. Meer lichamen om mee te smijten.
En ze wilde iets anders.
Plotseling had ze een kristalhelder zicht, en kon ze hun nekken ontbloot zien. Ze kon het tot op een millimeter zien, en ze kon de aderen zien pulseren bij allemaal. Ze wilde hen bijten. Ze wilde zich voeden.
Niet begrijpend wat er met haar gebeurde, sloeg ze haar hoofd achterover en slaakte een onaardse gil, die een echo creëerde vanaf de muren en de straten. Het was een oerkreet van overwinning, en van onvervulde razernij.
Het was de roep van een beest dat nog meer wilde.
Hoofdstuk Twee
Caitlin staarde voor zich uit terwijl ze voor de deur van haar nieuwe appartement stond, en bedacht zich plotseling waar ze was. Ze had geen idee hoe ze daar was gekomen. Het laatste dat ze zich herinnerde, was dat ze in de steeg was. Op de een of andere manier was ze thuis gekomen.
Ze herinnerde zich wél elke seconde van wat er in die steeg was gebeurd. Ze probeerde het uit haar gedachten te wissen, maar het lukte haar niet. Ze keek omlaag naar haar armen en handen, en verwachtte dat ze er anders uit zouden zien—maar ze waren nog gewoon hetzelfde. Precies zoals ze altijd al waren geweest. De razernij had door haar gewoed, haar getransformeerd, en was toen even snel weer verdwenen.
Maar de naweeën bleven: ten eerste voelde ze zich uitgehold. Verdoofd. En ze voelde iets anders. Iets dat ze niet helemaal kon begrijpen. Er bleven beelden door haar hoofd flitsen, beelden van de ontblote nekken van die bullebakken. Van hun pulserende hartslag. En ze had een hongergevoel. Een drang.
Caitlin wilde eigenlijk niet terug naar huis. Ze wilde niet bij haar moeder zijn, vooral vandaag niet, en wilde niet in het nieuwe huis zijn, wilde niet uitpakken. Als Sam daar niet binnen was, had ze zich misschien omgedraaid en was ze weggelopen. Ze had geen idee waar ze heen zou gaan—maar ze zou in ieder geval weglopen.
Ze ademde diep in en reikte naar de deurklink. De klink was warm, of haar hand was ijskoud.
Caitlin liep het veel te lichte appartement binnen. Ze kon eten op het fornuis ruiken—of, waarschijnlijker, in de magnetron. Sam. Hij was altijd vroeg thuis en bereidde dan het avondeten. Haar moeder zou nog uren niet thuis zijn.
“Dat ziet er niet goed uit voor een eerste dag.”
Caitlin draaide zich om, geschrokken door de stem van haar moeder. Daar zat ze, op de bank, met een sigaret in haar mond, en ze keek Caitlin afkeurend aan.
“Wat, nu al je trui kapot?”
Caitlin keek omlaag en zag de smerige vlekken voor het eerst; waarschijnlijk van het vallen op het beton.
“Waarom ben je zo vroeg thuis?” vroeg Caitlin.
“Eerste dag, ook voor mij hoor,” snauwde ze. “Jij bent niet de enige. Weinig werk te doen. De baas stuurde me vroeg naar huis.”
Caitlin kon niet tegen die smerige toon van haar moeder. Niet vandaag. Ze was altijd al minachtend naar haar geweest, en vanavond had Caitlin er genoeg van. Ze besloot haar een koekje van eigen deeg te geven.
“Geweldig,” snauwde Caitlin terug. “Betekent dat dat we wéér gaan verhuizen?”
Haar moeder sprong plotseling op. “Let op die woorden van je!” schreeuwde ze.
Caitlin wist dat haar moeder gewoon een excuus had afgewacht om tegen haar te schreeuwen. Ze dacht dat het beste zou zijn om haar dat excuus te geven, en er vanaf te zijn.
“Je moet niet roken in de buurt van Sam,” antwoordde Caitlin koel, en ze liep haar kleine slaapkamer in, gooide de deur achter zich dicht en deed hem op slot.
Haar moeder klopte meteen hard aan.
“Kom naar buiten, kleine etter! Zo praat je toch zeker niet tegen je moeder!? Wie zorgt ervoor dat je kunt eten…”
Omdat ze die avond zo afgeleid was, was Caitlin in staat de stem van haar moeder buiten te sluiten. Ze overdacht de gebeurtenissen van die dag in haar hoofd. Het geluid van het gelach van die kinderen. Het geluid van haar eigen hart in haar oren. Het geluid van haar eigen gebrul.
Wat was er precies gebeurd? Hoe had ze zoveel kracht gekregen? Was het gewoon een adrenalinestoot? Een deel van haar wilde dat het inderdaad zo was. Maar een ander deel wist dat het niet zo was. Wat was ze?
Het geklop op haar deur hield aan, maar Caitlin hoorde het nauwelijks. Haar telefoon lag op haar bureau, hard trillend, en oplichtend door chatberichten, sms’jes, e-mails, Facebook—maar ook dat hoorde ze nauwelijks.
Ze liep naar haar kleine raam en keek omlaag naar de hoek van Amsterdam Avenue, en er kwam een nieuw geluid op in haar hoofd. Het was de stem van Jonahs stem. Het beeld van zijn glimlach. Een lage, diepe en kalmerende stem. Ze herinnerde zich hoe gevoelig hij was, hoe breekbaar hij leek. Toen zag ze hem op de grond liggen, bebloed en zijn geliefde instrument aan stukken. Een nieuwe golf van woede kwam op.
Haar woede veranderde in bezorgdheid—over of het goed met hem ging, of hij weg was gelopen, of hij thuis was gekomen. Ze beeldde zich in dat hij naar haar riep. Caitlin. Caitlin.
“Caitlin?”
Een nieuwe stem klonk van buiten de deur. Een jongensstem.
Verward kwam ze weer tot zichzelf.
“Sam hier. Laat me binnen.”
Ze liep naar haar deur en leunde haar hoofd ertegenaan.
“Mama is weg,” zei de stem aan de andere kant. “Sigaretten halen. Kom op, laat me binnen.”
Ze opende de deur.
Daar stond Sam, terug starend, met bezorgdheid op zijn gezicht gebeiteld. Hij zag er ouder uit dan zijn 15 jaar. Hij was vroeg gegroeid, tot bijna een meter tachtig, maar was nog niet helemaal volgroeid, en zag er dus onhandig en slungelig uit. Hij had zwart haar en bruine ogen, en leek daarmee op haar. Het was duidelijk dat zij familie waren. Ze kon de zorgen op zijn gezicht zien. Hij hield meer van haar dan van wat ook.
Ze liet hem binnen, en sloot de deur snel achter hem.
“Sorry,” zei ze. “Ik kan haar vanavond echt niet aan.”
“Wat is er gebeurd met jullie twee?”