De rest van de ochtend ging enorm snel voorbij, en tegen de tijd dat ze in de kantine kwam, had Caitlin stevige trek. Ze opende de dubbele deuren en schrok van de enorme ruimte, van het immense lawaai van wat duizend kinderen leken, die allemaal schreeuwden. Het was alsof ze een sporthal binnenstapte. Behalve dan de beveiligers die om de vijf meter geposteerd stonden, tussen de tafels, en alles scherp in de gaten houdend.
Zoals gewoonlijk had ze geen idee waar ze heen moest. Ze keek door de gigantische ruimte, en vond uiteindelijk een stapel dienbladen. Ze nam er een van de stapel, en sloot aan bij wat ze dacht dat ze rij was.
“Niet voordringen, kreng!”
Caitlin draaide zich om en zag een groot meisje met overgewicht, ruim tien centimeter groter dan zij, naar haar fronsen.
“Sorry, ik wist niet—”
“De rij is daarachter!” snauwde een ander meisje, wijzend met haar duim.
Caitlin keek en zag dat er minstens honderd kinderen in de rij stonden. Het zag eruit als een wachtrij van twintig minuten.
Terwijl ze naar de achterkant van de rij liep, duwde een kind een ander, en hij vloog voor haar langs, voor hij hard op de grond viel.
Het eerste kind sprong bovenop de ander en begon hem in zijn gezicht te slaan.
De kantine barstte uit in een rumoer van opwinding, terwijl er zich tientallen kinderen verzamelden.
“VECHTEN! VECHTEN!”
Caitlin deed een aantal stappen terug, terwijl ze verschrikt naar het gewelddadige tafereel voor haar keek.
Eindelijk kwamen er vier beveiligers die het gevecht stopten. Ze haalden de kinderen uit elkaar en gooiden ze eruit. Ze leken geen haast te hebben.
Nadat Caitlin eindelijk eten had gekregen, zocht ze de ruimte af, in de hoop op een teken van Jonah. Maar hij was nergens te bekennen.
Ze liep langs de tafeleilanden af, passeerde tafel na tafel, die allemaal vol zaten met kinderen. Er waren weinig vrije stoelen, en de stoelen die wél vrij waren, zagen er niet erg uitnodigend uit: allemaal naast een grote vriendenkliek.
Uiteindelijk vond ze een stoel bij een lege tafel aan het einde. Er zat slechts een kind, helemaal aan de andere kant: een klein, breekbaar Chinees jongetje met een beugel en slechte kleding. Hij hield zijn hoofd omlaag en concentreerde zich op zijn eten.
Ze voelde zich alleen. Ze keek omlaag en keek op haar telefoon. Er waren een paar Facebookberichten van haar vrienden uit haar vorige woonplaats. Ze wilden weten hoe de nieuwe stad haar beviel. Om de een of andere redden had ze geen zin om te antwoorden. Ze voelden zo ver weg.
Caitlin at nauwelijks, want ze voelde zich nog steeds wat misselijk op haar eerste dag. Ze probeerde haar gedachten te veranderen. Ze sloot haar ogen. Ze dacht aan haar nieuwe appartement, op de vijfde verdieping van een smerig gebouw aan de 132nd Street. Haar misselijkheid werd erger. Ze ademde diep in, zich op wilskracht concentrerend op iets goeds, wat dan ook, in haar leven.
Haar kleine broertje. Sam. Hij was 14, maar gedroeg zich alsof hij al 20 was. Sam scheen altijd te vergeten dat hij de jongste was: hij gedroeg zich altijd als haar oudere broer. Hij was sterk en hard geworden door al het verhuizen, door hun vader die weg was gegaan en door de manier waarop hun moeder hen behandelde. Ze kon merken dat het hem raakte, en zag dat hij zichzelf begon af te sluiten. Zijn regelmatige gevechten op school verbaasden haar niets. Ze vreesde dat het alleen maar erger zou worden.
Wat betreft Caitlin: Sam hield echt van haar. En zij van hem. Hij was de enige constante in haar leven, de enige op wie ze kon bouwen. Hij leek zijn ene zachte plekje in de wereld te reserveren voor haar. Ze was vastbesloten alles te doen om hem te beschermen.
“Caitlin?”
Ze schrok op.
Jonah stond bij haar, met een dienblad in de ene hand en een vioolkoffer in de andere.
“Mag ik erbij komen zitten?”
“Nee—Ik bedoel… ja,” zei ze verlegen.
Idioot, dacht ze. Doe niet zo nerveus.
Jonah toverde die glimlach van hem tevoorschijn, en ging toen tegenover haar zitten. Hij zat rechtop, in een perfecte houding, en zette zijn viool voorzichtig naast zich neer. Hij pakte rustig zijn eten uit. Er was iets aan hem, iets dat ze niet echt kon duiden. Hij was anders dan iedereen die ze had ontmoet. Het was alsof hij uit een ander tijdperk kwam. Hij hoorde zeker weten niet op deze plek.
“Hoe bevalt je eerste dag?” vroeg hij.
“Niet zoals ik had verwacht.”
“Ik weet wat je bedoelt,” zei hij.
“Is dat een viool?”
Ze knikte naar zijn instrument. Hij hield het dichtbij, en hield er een hand op, alsof hij bang was dat iemand hem zou stelen.
“Het is een altviool. Hij is maar iets groter, maar geeft een heel ander geluid. Rijker.”
Ze had nog nooit een altviool gezien, en ze hoopte dat hij hem op tafel zou leggen om hem te laten zien. Maar hij maakte geen aanstalten, en ze wilde niet aandringen. Zijn hand lag er nog steeds op, en hij leek hem te beschermen, alsof het persoonlijk en privé was.
“Oefen je veel?”
Jonah haalde zijn schouders op. “Een paar uur per dag,” zei hij nonchalant.
“Een paar úúr!? Je moet geweldig spelen!”
Hij haalde opnieuw zijn schouders op. “Ik speel aardig, denk ik. Er zijn veel spelers die veel beter zijn dan ik. Maar ik hoop dat ik er mee kan ontsnappen uit deze plaats.”
“Ik heb altijd al piano willen spelen,” zei Caitlin.
“Waarom doe je dat niet dan?”
Ze wilde zeggen: Ik heb er nooit een gehad, maar hield zichzelf tegen. In plaats daarvan haalde ze haar schouders op en keek ze naar haar eten.
“Je hoeft geen piano te hebben,” zei Jonah.
Ze keek op, verschrikt dat hij haar gedachten had gelezen.
“Er is een oefenruimte in deze school. Ondanks al het slechte, is er toch wel iets goeds hier. Ze geven je gratis les. Je hoeft je alleen maar in te schrijven.”
Caitlins ogen werden groot.
“Echt waar?”
“Er hangt een inschrijfformulier buiten het muzieklokaal. Vraag naar mevrouw Lennox. Vertel haar dat je mijn vriend bent.”
Vriend. Caitlin vond dat woord goed klinken. Ze voelde langzaam een gevoel van geluk opwellen in haar binnenste.
Ze glimlachte breed. Hun ogen vonden elkaar even.
Starend in zijn gloeiende, groene ogen, wilde ze hem een miljoen vragen stellen: Heb je een vriendin? Waarom ben je zo aardig? Vind je me echt leuk?
Maar in plaats daarvan beet ze op haar tong en zei ze niets.
Bang dat hun tijd samen snel op zou raken, zocht ze haar hersenen af naar iets om hem te vragen, zodat hun gesprek langer zou duren. Ze probeerde iets te bedenken om zich ervan te verzekeren dat ze hem weer zou zien. Maar ze werd nerveus en verstarde.
Eindelijk opende ze haar mond, maar juist toen ging de bel.
De kantine barstte uit in lawaai en beweging, en Jonah stond op en greep zijn altviool.
“Ik ben te laat,” zei hij, terwijl hij zijn dienblad oppakte.
Hij keek naar haar dienblad. “Zal ik de jouwe ook meenemen?”
Ze keek omlaag, realiseerde zich dat ze het vergeten was en schudde haar hoofd.
“Oké ,” zei hij.
Plotseling stond hij daar verlegen, niet wetend wat hij moest zeggen.
“Nou… tot ziens.”