*
Na haar eerste schooldag verliet Caitlin het gebouw, de zonnige maartmiddag in. Hoewel er een sterke wind stond, had ze het niet meer koud. Ook al schreeuwden de kinderen toen ze naar buiten stormden, het geluid ergerde haar niet meer. Ze voelde het leven in zich, en vrijheid. De rest van de dag ging razendsnel voorbij; ze kon zich niet eens de naam van één leraar herinneren.
Ze kon niet ophouden met denken aan Jonah.
Ze vroeg zich af of ze zich als een idioot had gedragen in de kantine. Ze was over haar worden gestruikeld; ze had hem nauwelijks wat gevraagd. Alles waar ze aan kon denken was die stomme altviool. Ze had moeten vragen waar hij woonde, waar hij vandaan kwam, waar hij verder wilde studeren.
Maar vooral of hij al een vriendin had. Iemand als hij moest toch zeker met iemand daten?
Juist op dat moment streek een mooi, goedgekleed Spaans meisje langs Caitlin. Caitlin keek haar na toen ze passeerde, en vroeg zich even af of zij het was.
Caitlin sloeg de 134th Street in, en vergat even wat ze aan het doen was. Ze was nog nooit naar huis gelopen vanuit school, en een moment lang was ze vergeten waar haar nieuwe appartement was. Ze stond verward op de hoek. Een wolk dreef voorbij de zon en er zette een stevige wind op, en plotseling had ze het weer koud.
“Hey, amiga!”
Caitlin draaide zich om en realiseerde zich dat ze voor een smerig wijnlokaal op de straathoek stond. Vier ongure types zaten op plastic stoelen voor het wijnlokaal, schijnbaar zonder last te hebben van de kou, en grinnikend om haar alsof zij hun volgende maaltijd was.
“Kom eens hier, liefje!” schreeuwde een andere.
Ze herinnerde het zich weer.
132nd Street. Dat is het.
Ze draaide zich snel om en liep in een stevig tempo door een zijstraat. Ze keek een paar keer over haar schouder om te kijken of die mannen haar volgden. Gelukkig deden ze dat niet.
De koude wind prikte op haar wangen en maakte haar wakker, terwijl de harde werkelijkheid van haar nieuwe woonbuurt duidelijk werd. Ze keek rond naar de verlaten auto’s, graffiti op de muren, het prikkeldraad, de tralies voor alle ramen, en plotseling voelde ze zich heel alleen. En heel erg bang.
Nog maar drie huizenblokken tot haar appartement, maar het voelde alsof het eeuwen duurde. Ze wilde dat ze een vriend naast zich had—nog liever Jonah—en ze vroeg zich af of ze deze wandeling elke dag aan zou kunnen. Opnieuw werd ze boos op haar moeder. Waarom deed ze haar al die verhuizingen aan, waardoor ze in nieuwe plaatsen terecht kwam, en ze allemaal haatte? Wanneer zou het eens ophouden?
Gebroken glas.
Caitlins hart begon sneller te kloppen toen ze beweging aan haar linkerkant zag, aan de overkant van de straat. Ze versnelde haar pas en probeerde haar hoofd laag te houden, maar toen ze dichterbij kwam hoorde ze geschreeuw en overdreven gelach, en ze moest wel zien wat er gebeurde.
Vier enorme kinderen—18 of 19, misschien—stonden boven een ander kind. Twee van hen hielden zijn armen vast, terwijl een derde hem in zijn buik sloeg, en de vierde hem in zijn gezicht raakte. Het kind, misschien 17 jaar, lang, mager en weerloos, viel op de grond. Twee jongens liepen erop af, en schopten hem in het gezicht.
Caitlin stond stil en staarde. Ze was geschokt. Ze had nog nooit zoiets gezien.
De andere twee kinderen stapten om hun slachtoffer heen, hieven hun laarzen hoog op en brachten ze naar beneden.
Caitlin was bang dat ze het kind dood zouden slaan.
“NEE!” riep ze.
Er klonk een ziekelijk gekraak toen hun voeten neerkwamen.
Maar het was niet het geluid van brekend bot—het was het geluid van krakend hout. Krakend hout. Caitlin zag dat ze een klein muziekinstrument aan het vernielen waren. Ze keek nauwkeuriger, en zag stukjes van een altviool over de stoep vliegen.
Ontzet hield ze haar hand voor haar mond.
“Jonah!?”
Zonder na te denken stak Caitlin de straat over, recht op de jongens af, die haar nu opmerkten. Ze keken naar haar en hun kwaadaardige grijnzen werden breder terwijl ze zich verdrongen.
Ze liep recht op het slachtoffer toe en zag dat et inderdaad Jonah was. Zijn gezicht bloedde en zat vol met blauwe plekken, en hij was bewusteloos.
Ze keek op naar de groep kinderen, haar woede krachtiger dan haar angst, en ging tussen hen en Jonah in staan.
“Laat hem met rust!” riep ze naar de groep.
Het kind in het midden, minstens een meter negentig, was gespierd en lachte terug.
“En anders?” vroeg hij met een erg diepe stem.
Caitlin voelde de wereld aan zich voorbij vliegen, en realiseerde zich dat ze hard van achteren was geduwd. Ze hief haar ellenbogen op toen ze het beton raakte, maar dat brak haar val nauwelijks. Vanuit haar ooghoeken zag ze haar dagboek vliegen, de losse blaadjes vlogen overal heen.
Ze hoorde gelach. En daarna voetstappen, richting haar.
Terwijl haar hart probeerde uit haar borst te springen, begon de adrenaline te komen. Vlak voor ze haar bereikten, lukte het haar om te rollen en op de been te komen. Ze sprintte een steegje in, rennend voor haar leven.
Ze volgden haar op de voet.
Op een van haar vele scholen, toen Caitlin nog dacht dat ze een lange toekomst op één plaats zou hebben, had ze atletiek gedaan, en was ze erachter gekomen dat ze er goed in was. Niet op de lange afstand, maar in de 100-metersprint. Zelfs de meeste jongens moesten het tegen haar afleggen. En nu kwam het allemaal weer terug.
Ze rende voor haar leven, en de jongens konden haar niet te pakken krijgen.
Caitlin keek achterom en zag hoe ver ze achterlagen, en dacht dat ze hen er allemaal uit zou rennen. Ze moest alleen de juiste bochten maken.
De steeg eindigde in een T-splitsing, en ze kon naar links of naar rechts. Als ze haar voorsprong wilde behouden, kon ze niet van gedachten veranderen, en ze moest snel kiezen. Ze kon niet zien wat er om elke hoek lag. Op goed geluk koos ze links.
Ze bad dat het de goede keuze was. Kom op. Alsjeblieft!
Haar hart sloeg een slag over toen ze een scherpe bocht naar links maakte en de steeg dood zag lopen.
Verkeerde kant.
De steeg liep dood. Ze rende naar de muur, en keek uit naar een uitgang. Ze zag dat er geen was, en draaide zich om naar haar naderende aanvallers.
Buiten adem zag ze hen de hoek omkomen en haar naderen. Ze kon over hun schouders heen zien dat ze thuis zou zijn als ze rechtsaf was gegaan. Natuurlijk. Zal je zien.
“Nou, kreng,” zei een van hen, “nu ga je lijden.”
Ze wisten dat ze geen uitweg had, en liepen langzaam op haar toe, hard ademend, grijnzend en genieten van het komende geweld.
Caitlin sloot haar ogen en ademde diep in. Ze bad dat Jonah wakker werd, de hoek om kwam en haar zou komen redden. Maar toen ze haar ogen weer opende, was hij er niet. Slechts haar belagers. Ze kwamen dichterbij.
Ze dacht aan haar moeder, aan hoe erg ze haar haatte, en aan alle plaatsen waar ze gedwongen was te wonen. Ze dacht aan haar broertje Sam. Ze dacht aan hoe haar leven na deze dag zou zijn.
Ze overdacht haar hele leven, hoe ze altijd was behandeld, hoe niemand haar ooit begreep en hoe niets ooit ging zoals zij het wilde. Er klikte iets. Op de een of andere manier had ze er genoeg van.
Ik verdien dit niet. Ik verdien dit NIET!
En toen voelde ze het plotseling.
Het was een golf, iets dat ze nog nooit had ervaren. Het was een golf van razernij, die door haar heen stroomde, en haar bloed deed koken. Het kwam vanuit haar maag en verspreidde zich. Ze voelde haar