And will he steal out of his wholesome bed
To dare the vile contagion of the night?”
--William Shakespeare, Julius Caesar
Hoofdstuk Een
Caitlin Paine had altijd al een hekel aan haar eerste dag op een nieuwe school. Er waren grote dingen, zoals het ontmoeten van nieuwe vrienden, nieuwe leraren en het leren van nieuwe gangen. Ook waren er kleine dingen, zoals een nieuw kluisje krijgen, de geur van de nieuwe school en de geluiden die er klonken. Maar ze had boven alles een hekel aan het gestaar. Ze voelde dat iedereen op de nieuwe school naar haar staarde. En ze wilde alleen maar anoniem blijven. Maar dat was blijkbaar niet mogelijk.
Caitlin kon niet begrijpen waarom zij zo in de kijkers liep. Met haar één meter vijftig was ze niet heel groot, en haar bruine haar en bruine ogen (en gemiddeld gewicht) waren ook normaal. Zeker niet knap, zoals sommige andere meisjes. Met haar 18 jaar was ze wat ouder, maar ook weer niet genoeg om echt op te vallen.
Er was wat anders. Er was iets aan haar dat ervoor zorgde dat mensen naar haar omkeken. Diep van binnen wist ze dat ze anders was. Maar ze wist niet precies hoe.
Als er iets nog erger was dan een eerste dag, was het wel beginnen op de helft van het jaar, nadat iedereen al tijd had gehad om vrienden te maken. Vandaag, deze eerste dag, in het midden van maart, zou een van de ergste worden. Dat kon ze nu al voelen.
Maar zelfs in haar wildste dromen had ze nooit gedacht dat het zó erg zou worden. Niets dat ze ooit had gezien—en ze had behoorlijk veel gezien—had haar hierop kunnen voorbereiden.
Caitlin stond op een ijskoude ochtend in maart buiten bij haar nieuwe school, een enorme openbare school in New York City, en ze vroeg zich af: Waarom ik? Ze had veel te weinig kleding aan, met haar sweater en legging, en ze was bij lange na niet voorbereid op de luidruchtige chaos die haar te wachten stond. Daar stonden honderden kinderen, roepend, schreeuwend en elkaar duwend. Het leek op een gevangenisterrein.
Het was allemaal te luid. Deze kinderen lachten te luid, vloekten te veel en duwden elkaar te hard. Ze zou hebben gedacht dat het een grote knokpartij, als ze die paar lachende gezichten had gezien en geen spottend gelach had gehoord. Ze hadden gewoon te veel energie, en zij, uitgeput, verkleumd en moe als ze was, kon niet begrijpen waar die vandaan kwam. Ze sloot haar ogen en wenste dat alles weg zou gaan.
Ze voelde in haar zakken en voelde iets: haar iPod. Mooi zo. Ze deed haar oordopjes in en verhoogde het volume. Ze moest het gewoon buitensluiten.
Maar er kwam geen geluid. Ze keek omlaag en zag dat de batterij leeg was. Natuurlijk.
Ze keek op haar telefoon, in de hoop op afleiding, in welke vorm dan ook. Geen nieuwe berichten.
Ze keek omhoog. Ze voelde zich eenzaam als ze keek naar die oceaan van nieuwe gezichten. Niet omdat ze het enige blanke meisje was—dat had ze zelfs liever. Veel van haar beste vrienden op andere scholen waren zwart, Spaans, Aziatisch of Indisch geweest—en een paar van haar ergste vijanden blank. Nee, dat was het niet. Ze voelde zich alleen omdat het zo stedelijk was. Ze stond op beton. Een luide zoemer had haar toegelaten tot het “recreatiegebied” en ze moest door grote, metalen poorten naar binnen. Nu zat ze opgesloten—omringd door metalen poorten met prikkeldraad bovenop. Ze voelde zich alsof ze de gevangenis in was gegaan.
Opkijken naar de enorme school, met zijn tralies en kooien op alle ramen, zorgde er bepaald niet voor dat ze zich beter ging voelen. Ze had zich altijd makkelijk aangepast aan nieuwe scholen, groot en klein—maar die lagen allemaal in buitenwijken. Ze hadden allemaal gras, bomen en lucht gehad. Hier was er niets dan stad. Ze voelde zich alsof ze niet kon ademen. Het beangstigde haar.
Er klonk nog een luide zoemer, en ze slofte richting de ingang, met honderden kinderen om zich heen. Een groot meisje liep hard tegen haar op, en ze liet haar dagboek vallen. Ze raapte het op (nu zat haar haar in de war), en keek op om te kijken of het meisje zich verontschuldigde. Maar ze was verdwenen, opgegaan in de menigte. Ze hoorde wel gelach, maar wist niet zeker of dat om haar was.
Ze greep haar dagboek vast, het enige constante in haar leven. Het was altijd geweest waar zij was. Ze maakte aantekeningen en tekeningen op elke plek waar ze kwam. Het was een landkaart van haar jeugd.
Eindelijk bereikte ze de ingang, en ze moest zich alleen al klein maken om binnen te komen. Het was alsof ze een trein instapte in de spits. Ze had gehoopt dat het warm zou zijn als ze eenmaal binnen was, maar door de open deur achter haar waaide er een flinke bries over haar rug, waardoor de kou nog erger werd.
Twee grote beveiligers stonden bij de ingang, geflankeerd door twee mannen van de politie van New York, in volledig uniform en met hun pistolen duidelijk zichtbaar.
“DOORLOPEN!” riep een van hen.
Ze kon zich niet indenken waarom twee gewapende politieagenten de ingang van een school zouden moeten bewaken. Haar gevoel van angst groeide. Het werd nog veel erger toen ze verder keek, en zag dat ze door een metaaldetector als op een vliegveld moest lopen.
Nog vier agenten stonden aan beide kanten van de detector, samen met twee andere beveiligers.
“MAAK JE ZAKKEN LEEG!” snauwde een beveiliger.
Caitlin zag dat de andere kinderen kleine plastic bakjes vulden met de spullen uit hun zakken. Ze deed snel hetzelfde, en deed haar iPod, portemonnee en sleutels in een bakje.
Ze schuifelde door de detector, en het alarm ging af.
“JIJ!” snauwde een beveiliger. “Naar de zijkant!”
Natuurlijk.
Alle kinderen staarden, terwijl ze haar handen omhoog moest doen, en de beveiliger met een handscanner langs haar lichaam ging.
“Draag je juwelen?”
Ze voelde aan haar polsen, toen aan haar nek, en plotseling herinnerde ze zich het. Haar kruisje.
“Afdoen,” snauwde de beveiliger.