Stara begon sneller te ademen terwijl ze allebei het brede stenen plateau overstaken. Ze passeerden ridders, liepen snel en Stara hield haar hoofd naar beneden, weg van de priemende ogen van de soldaten.
Eindelijk stopten ze en hij fluisterde:
“Oké. Kijk maar voor je.”
Stara trok haar kap naar achteren. Haar haar was bezweet en ze duizelde bij het uitzicht: twee enorme, schitterende zonnen, nog steeds rood, stegen op in de schitterende woestijn ochtend. De lucht was gevuld met miljoenen tinten roze en paars. Het leek op de dageraad van de wereld.
Terwijl ze keek, zag ze de hele Grote Woestenij voor zich uitgespreid liggen. Het leek tot aan het einde van de wereld door te lopen. In de verte was de razende Zand Muur en ondanks zichzelf, keek ze recht naar beneden. Ze dacht aan haar hoogtevrees en wenste meteen dat ze het niet gedaan had.
Beneden zag ze de steile val, helemaal tot aan de basis van de Bergrug. En voor haar lag een eenzaam platform, leeg, wachtend op haar.
Stara draaide zich om en keek naar Fithe, hij keek betekenisvol terug.
“Weet je het zeker?” vroeg hij zachtjes. Ze kon zijn angst voor haar in zijn ogen zien.
Stara voelde een steek van bezorgdheid, maar toen dacht ze aan Reece en ze knikte zonder twijfel.
Hij knikte vriendelijk naar haar terug.
“Dank je,” zei ze. “Ik weet niet hoe ik je ooit kan terugbetalen.”
Hij glimlachte terug.
“Vind de man die je liefheb,” antwoordde hij. “Als ik het niet kan zijn, dan tenminste iemand anders.”
Hij pakte haar hand, kuste het, boog, draaide zich om en liep langzaam weg. Stara zag hem weggaan, haar hart was vol dankbaarheid. Als ze niet zoveel van Reece had gehouden, misschien zou hij dan een man zijn waar ze van kon houden.
Stara draaide zich om, zette zich schrap en pakte de manen van het paard. Ze nam de eerste noodlottige stap op het platform. Ze probeerde niet naar de Grote Woestenij te kijken, naar de reis die voor haar lag en bijna zeker haar dood zou betekenen. Maar ze deed het.
De touwen kraakten, het platform zwaaide en de soldaten lieten de touwen zakken. Centimer voor centimeter begon ze af te dalen, helemaal alleen, het niets in.
Reece, dacht ze, ik kan sterven. Maar ik zal de wereld voor je oversteken.
HOOFDSTUK ZES
Erec stond aan de boeg van het schip. Alistair en Strom stonden naast hem en ze tuurden naar het woelige water van de Keizerlijke rivier. Hij keek toen de razende stroming het schip naar links stuurde, weg van het kanaal dat hem naar Volusia, Gwendolyn en de anderen zou hebben geleid – en hij voelde zich verscheurd. Hij wilde natuurlijk Gwendolyn redden; maar hij had ook zijn heilige belofte aan de bevrijdde dorpelingen te vervullen, om hun aangrenzende dorp te bevrijden en het dichtbij gelegen Keizerlijke garnizoen weg te vagen. Als hij het niet zou doen, zouden de Keizerlijke soldaten uiteindelijk de bevrijdde mannen doden en alle pogingen van Erec om ze te bevrijden zouden voor niets zijn geweest. Hun dorp zou weer terug in de handen van het Keizerrijk zijn.
Erec keek op en bestudeerde de horizon. Hij was zich erg bewust van het feit dat ze elke seconde, elke windvlaag, elke slag van de riemen, verder weg van Gwendolyn raakten, van zijn oorspronkelijke missie; maar hij wist dat men soms een omleiding van de missie moest maken om het meest eerbare en goede te doen. Hij besefte zich dat de missie niet altijd was wat je dacht dat het was. Soms veranderde het steeds; soms was het een zijsprong naast wat uiteindelijk de echte missie was.
Maar Erec besloot voor zichzelf om het Keizerlijk garnizoen zo snel mogelijk te verslaan en weer stroomopwaarts richting Volusia verder zou gaan. Om Gwendolyn te redden voordat het te laat was.
“Heer!” riep een stem.
Erec keek omhoog en zag één van zijn soldaten, hoog boven in de mast, naar de horizon wijzen. Hij draaide zich om en toen hun schip om de bocht in de rivier ging en de stroming steviger werd, schrok Erec toen hij een Keizerlijk fort zag. Het wemelde van de soldaten en het stond aan de rand van de rivier. Het was een mistroostig, vierkant gebouw, gebouwd van steen en laag op de grond. Er stonden overal Keizerlijke opzieners opgesteld – maar niemand keek naar de rivier. In plaats daarvan keken ze allemaal naar het slavendorp beneden, vol met slaven en allemaal onder dwang gehouden door Keizerlijke opzieners. De soldaten sloegen de dorpelingen meedogenloos. Ze martelden ze met harde arbeid op de straten, terwijl de soldaten boven neerkeken en erom lachten.
Erec werd rood van verontwaardiging, hij werd ziedend door de onrechtvaardigheid. Hij was blij dat hij zijn mannen deze kant van de rivier op had geleid en was vastbesloten de dingen recht te zetten en ze het betaald te zetten. Het mocht dan een druppel op de gloeiende plaat van het Keizerrijk zijn, maar Erec wist dat men het niet moest onderschatten. Erec wist wat zelfs voor een paar mensen vrijheid betekende.
Erec zag dat de kust vol met Keizerlijke schepen lag, nonchalant bewaakt, want niemand verwachtte een aanval. Natuurlijk deden ze dat niet: er waren geen vijandelijke strijdmachten in het Keizerrijk, niet één waar het enorme Keizerlijk leger bang voor hoefde te zijn.
Behalve die van Erec.
Erec wist dat, ondanks dat hij en zijn mannen in de minderheid waren, ze het voordeel van verrassing hadden. Als ze snel genoeg konden toeslaan, misschien konden zij ze dan allemaal verslaan.
Erec draaide zich naar zijn mannen om en zag Strom naast hem staan, ongeduldig wachtend op zijn bevel.
“Neem het bevel over het schip naast me,” beval Erec zijn jongere broer – en hij had de woorden nog niet uitgesproken of zijn broer kwam in actie. Hij rende over het dek, sprong over de reling op het schip naast ze, waar hij snel naar de boeg ging en het bevel overnam.
Erec keerde zich naar zijn soldaten die rondom hem op zijn schip stonden te wachten op zijn aanwijzing.
“Ik wil ze niet van onze aanwezigheid bewust maken,” zei hij. “We moeten zo dichtbij mogelijk komen. Boogschutters – sta klaar!” riep hij. “En jullie allemaal, pak je speren en kniel!”
De soldaten namen hun posities in, laag hurkend langs de reling. Rijen en rijen van Erec’s soldaten waren opgesteld, ze hielden allemaal speren en bogen vast. Ze waren goed gedisciplineerd en wachtten geduldig op zijn bevel. De stroming werd sterker, Erec zag de Keizerlijke strijdmachten opdoemen en hij voelde de bekende aandrang: er hing een veldslag in de lucht.
Ze kwamen steeds dichterbij, nu nog maar honderd meter er vandaan. Erec’s hart bonkte, hij hoopte dat ze nog niet ontdekt waren. Hij voelde het ongeduld van al zijn mannen die wachtten om aan te vallen. Ze moesten alleen maar binnen bereik komen en hij wist dat iedere slag van het water, iedere meter die ze kregen, van onschatbare waarde was. Ze hadden maar één kans met hun speren en pijlen en ze mochten niet misssen.
Kom op, dacht Erec. Nog een klein beetje dichterbij.
Erec’s hart zonk toen een Keizerlijke soldaat zich plotseling omdraaide en het water bekeek – en toen knipperde hij van verwarring. Hij stond op het punt ze te zien – en het was te vroeg. Ze waren nog niet binnen bereik.
Naast hem zag Alistair het ook. Voordat Erec het bevel kon geven om de strijd vroeg te beginnen, ging ze plotseling staan. En met een serene, overtuigende blik hief ze haar rechter handpalm omhoog en er verscheen een gele bal in. Toen trok ze haar arm naar achteren en gooide het naar voren.
Erec keek verbaast toen de lichtbol hoog boven ze in de lucht vloog en, als een regenboog, op ze neerkwam. Al snel verscheen er een mist, het vervaagde hun zicht en beschermde ze tegen Keizerlijke ogen.
De Keizerlijke soldaat tuurde nu in de mist, hij was in de war en zag