Loti had nooit gedacht dat haar broer zo brutaal kon zijn, zo bereid zou zijn om een risico te nemen, om het Keizerrijk te trotseren. Maar nu ze naar hem keek kon ze de wanhoop in zijn ogen zien, zag ze dat hij uiteindelijk net als haar dacht. Ze zag hem in een nieuw daglicht en ze bewonderde hem er enorm om. Het was precies het soort plan dat zij bedacht zou kunnen hebben.
“En hoe zit het met onze ketenen?” fluisterde ze terug, ze had zich verzekerd dat de opzieners niet keken.
Loc gebaarde met zijn hoofd.
“Het zadel,” antwoordde Loc. “Kijk goed.”
Loti keek en zag het lange zwaard eraan bungelen; ze realiseerde zich dat ze het konden gebruiken om hun ketenen te verbreken. Ze konden daar vandaan ontsnappen.
Met een optimistisch gevoel voor het eerst sinds ze gevangen waren, bekeek Loti de andere slaven boven aan de top zorgvuldig. Het waren allemaal gebroken mannen en vrouwen, ze stonden stom gebocheld over hun taken. Geen van hen had nog enige trots in hun ogen over; ze wist meteen dat ze van geen van hen hulp kon verwachten. Dat vond ze prima – ze had hun hulp niet nodig. Ze hadden maar één kans nodig en al deze andere slaven dienden als een afleiding.
Loti voelde een laatste harde trap onder in haar rug. Ze struikelde naar voren en landde met haar gezicht in het vuil toen ze de top van de bergkam bereikten. Ze voelde hoe ze door ruwe handen overeind getrokken werd en ze draaide zich om en zag de opziener haar ruw een duw geven voordat hij zich omdraaide en terug naar beneden ging. Hij liet ze daar achter.
“Ga in een rij staan!” riep een nieuwe opziener, de enige bovenop de bergkam.
Loti voelde hoe zijn eeltige handen haar achter in de nek pakte en duwde; haar ketenen ratelden toen ze naar voren snelde, struikelend het werkveld in van de slaven. Ze kreeg een lange schoffel met een ijzeren einde en kreeg nog een laatste duw toen de Keizerlijke opziener wilde dat ze met de anderen aan het werk ging.
Loti draaide zich om en zag hoe Loc haar een betekenisvolle knik gaf. Ze voelde het in haar aderen branden; ze wist dat het nu of nooit was.
Loti gilde, hief de schoffel op, zwaaide het rond en bracht het uit alle macht neer. Ze schrok toen ze de dreun voelde, toen ze zag hoe het in de achterkant van het hoofd van de opziener boorde.
Loti was zo snel omgedraaid en zo besluitvaardig, hij had het duidelijk nooit verwacht. Hij had niet eens tijd om te reageren. Geen enkele slaaf hier, omgeven door al deze opzieners en met geen kant op te gaan, zou ooit zo iets proberen.
Loti voelde de trilling van de schoffel door haar handen en armen. Ze keek geschokt, daarna tevreden, toen de bewaker voorwaarts struikelde en viel. Met nog een brandende pijn in haar rug van de afranseling, voelde het als rechtvaardiging.
Haar broer stapte naar voren, hief zijn schoffel hoog en de opziener begon te kronkelen. Hij bracht het recht op de achterkant van zijn hoofd neer.
Eindelijk lag de opziener stil.
Hijgend, bedekt in zweet, haar hart nog steeds bonkend, liet Loti de schoffel in ongeloof vallen. Het zat onder het bloed van de man en ze wisselde een blik met haar broer uit. Ze had het gedaan.
Loti voelde de nieuwsgierige blikken van alle andere slaven rondom haar. Ze draaide zich om en zag dat ze allemaal met open mond staarden. Ze leunden op hun schoffels, stopten met werken en hadden een afschuwelijk blik van ongeloof.
Loti wist dat ze geen tijd te verliezen hadden. Ze rende met Loc naast haar, aan elkaar vast geketend, naar de zerta. Ze pakte met beide handen het grootzwaard uit het zadel, hief het hoog en draaide.
“Pas op!” riep ze naar Loc.
Hij zette zichzelf schrap terwijl ze het uit alle macht omlaag bracht en hun ketenen doorsloeg. Het vonkte en ze voelde de tevreden vrijheid van hun ketenen die verbroken waren.
Ze wilde weggaan toe ze een kreet hoorde.
“En wij dan!?” riep een stem.
Loti draaide zich om en zag de andere slaven eraan komen rennen met hun ketenen voor zich uit houdend. Ze zag de wachtende zerta en ze wist dat ze kostbare tijd verloor. Ze wilden naar het oosten zodra ze kon, naar Volusia, de laatste plek waarvan ze wist waar Darius heen was gegaan. Misschien zou ze hem daar vinden. Maar tegelijkertijd kon ze het niet uitstaan om haar broeders en zusters geketend te zien.
Loti rende naar voren, door de menigte slaven en sloeg links en rechts ketenen door, totdat ze allemaal vrij waren. Ze wist niet waar ze heen zouden gaan nu ze vrij waren – maar ze hadden nu tenminste hun vrijheid om te doen wat ze wilden.
Loti draaide zich om, steeg op de zerta en hield haar hand naar Loc uit. Hij gaf haar zijn goede hand en ze trok hem omhoog – toen gaf ze de zerta een flinke trap in de ribben.
Toen ze wegreden, werd Loti vrolijk van haar vrijheid. Ze kon in de verte al het geschreeuw van de Keizerlijke opzieners horen, ze konden haar nog net zien. Maar ze wachtte niet. Ze leidde de zerta van de bergkam af, langs de tegenoverliggende helling. Zij en haar broer stormden de woestijn in, weg van de opzieners – naar de andere kant van vrijheid.
HOOFDSTUK NEGEN
Darius keek geschrokken op en staarde in de ogen van de mysterieuze man die over hem heen knielde.
Zijn vader.
Terwijl Darius in de ogen van de man staarde, verloor hij alle gevoel voor tijd en ruimte, zijn hele leven stond op dat moment stil. Alles viel ineens op zijn plaats: het gevoel dat Darius had vanaf het moment dat hij hem zag. Die bekende blik, wat in zijn onderbewustzijn verstopt zat, dat hem dwars zat vanaf hij hem had ontmoet.
Zijn vader.
Het woord leek niet eens echt.
Daar zat hij, op zijn knieën over hem heen. Hij had zojuist het leven van Darius gered, had een dodelijke slag van de Keizerlijke soldaat geblokkeerd, één die Darius zeker gedood zou hebben. Hij had zijn leven geriskeerd door hier alleen te komen, op het moment dat Darius zou gaan sterven.
Hij had het voor hem geriskeerd. Zijn zoon. Maar waarom?
“Vader,” zei Darius met respect terug. Het was meer een gefluister.
Darius voelde zich trots toen hij zich besefte dat hij verwant was aan deze man, deze uitmuntende krijger, de beste krijger die hij ooit had ontmoet. Hij kreeg het gevoel dat hij ook misschien een grote krijger zou kunnen zijn.
Zijn vader greep Darius’s hand en het was een stevige, gespierde greep. Hij trok Darius overeind en Darius voelde zich als herboren. Hij had nu een reden om te vechten, een reden om door te gaan.
Darius reikte onmiddellijk naar beneden, pakte zijn gevallen zwaard van de grond en draaide zich samen met zijn vader om. Ze gingen samen de confrontatie met de horde Keizerlijke soldaten aan. Nu die afgrijselijke wezens dood waren, zijn vader had ze allemaal gedood, klonken er hoorns en het Keizerrijk had een verse golf soldaten gestuurd.
De menigte brulde en Darius keek naar de afgrijselijke gezichten van de Keizerlijke soldaten die met lange speren op ze afkwamen. Darius concentreerde zich en hij merkte dat de wereld langzamer ging toen hij zich voor de strijd van zijn leven voorbereidde.
Een soldaat viel aan en gooide een speer naar zijn gezicht. Darius ontweek het vlak voor het zijn oog raakte; toen draaide hij rond en toen de soldaat hem naderde om hem onderuit te halen, sloeg Darius hem met het heft van zijn zwaard tegen zijn slaap aan. Hij viel op de grond. Darius dook toen een andere soldaat een zwaard op zijn hoofd af liet komen. Toen sprong hij naar voren en stak hem in de buik.
Een andere soldaat viel hem van de zijkant aan met zijn speer op de ribben van Darius gericht. Hij bewoog te snel voor Darius om te reageren; maar hij hoorde het geluid van hout tegen metaal. Hij draaide zich dankbaar om en zag zijn vader verschijnen die zijn staf gebruikte om de speer te blokkeren voor het Darius raakte. Toen stapte hij naar voren en stak de