Thor keek bang toe, terwijl de schaduw over hem en de anderen heen viel. Hij wist dat ze van de ene zekere dood in de andere vielen.
HOOFDSTUK TWEE
De Keizerlijke aanvoerder sloeg zijn zerta telkens weer terwijl hij door de Grote Woestenij galoppeerde. Hij volgde al dagenlang het spoor wat over de woestijngrond liep. Zijn mannen volgden hem, hijgend en stonden op het punt van instorten. Hij had ze de hele tijd dat ze reden geen moment rust gegeven – zelfs ’s nachts niet. Hij wist hoe je zerta’s moest voortjagen – en hij wist ook hoe je mannen moest voortjagen.
Hij kende geen genade voor zichzelf en al helemaal niet voor zijn mannen. Hij wilde dat ze niet vatbaar voor uitputting, hitte en kou zouden zijn – helemaal als ze op een heilige missie als deze waren. Tenslotte, als dit spoor echt leidde naar waar hij naartoe hoopte – naar de legendarische Bergrug – zou dit het lot van het Keizerrijk kunnen veranderen.
De aanvoerder zette zijn hielen in de rug van de zerta totdat het krijste, hij dwong het nog sneller te gaan, totdat het bijna over zijn eigen benen struikelde. Hij kneep zijn ogen tegen de zon in en onderzocht het spoor terwijl ze doorgingen. Hij had al veel sporen in zijn leven gevolgd en veel mensen aan het einde ervan gedood – maar hij had nog nooit een spoor gevolgd wat zo boeiend als deze was. Hij voelde dat de grootste ontdekking in de geschiedenis van het Keizerrijk heel dichtbij was. Zijn naam zou herdacht worden, er zou generaties lang over gezongen worden.
Ze beklommen een bergrug in de woestijn en hij hoorde in de verte een geluid, als een storm die in de woestijn woedde; bovenop de top aangekomen keek hij voor zich uit en verwachtte een zandstorm hun kant op te zien komen. Maar geschokt zag hij honderd meter voor zich in plaats daarvan een vaste muur van zand, het steeg recht omhoog vanuit de grond de lucht in. Het draaide en woelde, het was net een tornado.
Hij stopte met zijn mannen naast zich en hij keek nieuwsgierig toe. Het leek niet te bewegen. Hij begreep het niet. Het was een muur van razend zand, maar het kwam niet dichterbij. Hij vroeg zich af wat er aan de andere kant lag. Hij voelde dat het de Bergrug zou zijn.
“Je spoor eindigt hier,” zei één van zijn soldaten honend.
“We komen nooit door die muur heen,” zei een ander.
“Je hebt ons alleen maar naar nog meer zand geleid,” zei een ander.
De aanvoerder schudde langzaam zijn hoofd en keek ze fronsend en stellig aan.
“En wat als er een land aan de andere kant van dat zand ligt?” reageerde hij.
“De andere kant?” vroeg een soldaat. “Je bent gek. Het is niets anders dan een stofwolk, een eindeloze verkwisting, net als de rest van deze woestijn.”
“Geef je fout toe,” zei een andere soldaat. “Ga nu terug – zo niet, dan zullen wij zonder jou terugkeren.”
De aanvoerder draaide zich om en keek zijn soldaten aan, hij was geschokt door hun brutaliteit – en hij zag minachting en rebellie in hun ogen. Hij wist dat hij snel moest handelen als hij dit wilde onderdrukken.
In een vlaag plotselinge woede, greep de aanvoerder een dolk uit zijn riem en zwaaide het in één enkele beweging naar achteren. Het groef zich in de keel van een soldaat. De soldaat hijgde, viel achterover van zijn zerta af en kwam op de grond terecht. Een verse bloedplas spreidde zich over de woestijngrond uit. Binnen enkele seconden verscheen er een zwerm insekten uit het niets, ze bedekten zijn lichaam en aten het op.
De andere soldaten keken hun aanvoerder nu angstig aan.
“Is er nog iemand die mijn bevel durft te trotseren?” vroeg hij.
De mannen staarden nerveus terug, maar dit keer zei niemand iets.
“Of de woestijn dood jullie,” zei hij, “of ik doe het. Het is jullie keuze.”
De aanvoerder racete naar voren, hield zijn hoofd laag en schreeuwde een strijdkreet terwijl hij recht op de zandmuur af galoppeerde. Hij wist dat het zijn dood kon betekenen. Hij wist ook dat zijn mannen hem zouden volgen en het volgende moment hoorde hij het geluid van hun zerta’s en hij lachte tevreden. Soms moesten ze gewoon in toom gehouden worden.
Hij krijste toen hij de tornado van zand binnen ging. Hij had het gevoel alsof er kilo’s en kilo’s zand op hem drukte, het schuurde zijn huid aan alle kanten terwijl hij er steeds dieper in ging. Het geluid was zo hard, het klonk als duizenden horzels. Maar hij racete toch door, hij schopte zijn zerta en dwong het, zelfs terwijl het protesteerde, om er steeds dieper in te gaan. Hij kon het zand over zijn hoofd, ogen en gezicht voelen schrapen en hij had zelfs het gevoel alsof hij in stukken werd gescheurd.
Maar hij bleef doorrijden.
Net toen hij zich afvroeg of zijn mannen gelijk hadden, of deze muur naar niets leidde, of ze hier allemaal zouden sterven, stormde hij tot zijn grote opluchting, plotseling uit het zand. Hij was weer terug in het daglicht, geen zand wat hem schuurde, geen lawaai in zijn oren, niets anders dan de heldere hemel – waarvan hij nog nooit zo blij was geweest die te zien.
Overal om hem heen stormden zijn mannen er ook uit. Ze zaten allemaal onder de schaafwonden en ze bloedden, net als hun zerta’s. Ze zagen er meer dood dan levend uit – maar ze leefden allemaal.
En toen hij voor zich uit keek, ging het hart van de aanvoerder plotseling sneller slaan. Hij stopte ineens bij het verbazingwekkende uitzicht. Hij hapte naar adem terwijl hij het panorama in zich opnam en langzaam maar zeker zwol zijn hart met een gevoel van overwinning, van triomf op. Majestueuze pieken stegen recht omhoog en vormden een cirkel. Een plaats die maar één ding kon zijn: De Bergrug.
Daar was het aan de horizon en het steeg de lucht in. Het was schitterend, groots en het strekte zich aan beide kanten tot het uit het zicht was uit. En boven aan de top, glinsterend in het zonlicht, zag hij verbaasd duizenden soldaten in glimmend harnas patrouilleren.
Hij had het gevonden. Hij, en hij alleen, had het gevonden.
Zijn mannen stopten abrupt naast hem en hij zag dat ze ook met ontzag en verbazing omhoog kijken. Hun monden stonden open en ze dachten allemaal hetzelfde: dit moment was geschiedenis. Ze zouden allemaal helden zijn, ze zouden generaties lang bekend staan in de boeken van het Keizerrijk.
Met een brede glimlach draaide de aanvoerder zich om en keek zijn mannen aan. Ze bekeken hem nu aanbiddend aan. Toen trok hij aan zijn zerta en draaide het weer om. Hij bereidde zich voor om weer terug te rijden door de zandmuur – en de hele weg terug tot aan de Keizerlijke basis, zonder te stoppen. Hij zou aan de Ridders van de Zeven rapporteren wat hij persoonlijk ontdekt had. Hij wist dat binnen enkele dagen alle Keizerlijke machten naar deze plaats zouden afreizen en het zouden vernietigen. Ze zouden door deze zandmuur gaan, de Bergrug beklimmen en die ridders vermorzelen. Ze zouden het resterende vrije gebied van het Keizerrijk innemen.
“Mannen,” zei hij, “onze tijd is gekomen. Bereid je voor om je naam in eeuwigheid gegraveerd te zien.”
HOOFDSTUK DRIE
Kendrick, Brandt, Atme, Koldo en Ludvig trokken door de Grote Woestenij, onder de opkomende zonnen van de dageraad van de woestijn. Ze liepen al de hele nacht, vastbesloten om de jonge Kaden te redden. Ze marcheerden somber en vervielen in een stil ritme. Ze hadden hun handen op hun wapens, tuurden naar de grond en volgden het spoor van de Zand Lopers. De honderden voetsporen leidden ze dieper en dieper het landschap