“En waarom zou ik dat niet zijn?” Reece knipperde verbaasd. Hij keek om zich heen naar de verbaasde gezichten van het Legioen en hij leek in de war. De anderen stapten naar voren en omhelsden hem, één voor één.
Terwijl de anderen naar voren stapten, keek Thor om zich heen en nam de schade op. Plotseling besefte hij met afschuw dat er iemand miste: O’Connor.
Thor rende naar de zijreling en zocht panisch het water af. Hij herinnerde zich dat O’Connor op het hoogtepunt van zijn gekte van het schip gesprongen was, de razende stroming in.
“O’Connor!” riep hij.
De anderen kwamen naast hem staan en zochten ook het water af. Thor staarde naar beneden en rekte zijn nek uit om de Straat weer in te kijken, naar het razende rode water, dik van bloed – toen zag hij O’Connor, om zich heen maaiend. Hij werd recht naar de grens van de Straat gezogen.
Thor verspilde geen tijd; hij reageerde instinctief en sprong op de reling. Hij dook over de rand, zo de zee in.
Eenmaal onder, geschokken door de hitte ervan, voelde Thor hoe dik het water was, alsof hij door bloed zwom. Het water was zo warm, dat het net was alsof hij in modder zwom.
Het kostte Thor alle kracht om door het stroperige water te zwemmen, terug naar het oppervlak. Hij richtte zijn blik op O’Connor, die begon te zinken en hij kon de paniek in zijn ogen zien. Hij zag ook dat, toen O’Connor de grens overkwam naar de open zee, de gekte hem verliet.
Maar terwijl hij om zich heen maaide, begon hij te zinken. Thor wist dat als hij hem niet snel zou bereiken, hij naar de bodem van de Straat zou zakken en nooit meer gevonden worden.
Thor verdubbelde zijn inspanningen, hij zwom uit alle macht, hij zwom door de intense pijn en vermoeidheid die hij in zijn schouders voelde heen. Maar net toen hij dichterbij kwam, begon O’Connor onder water te verdwijnen.
Thor voelde een stoot adrenaline door zich heen stromen toen hij zijn vriend onder het oppervlak zag verdwijnen. Hij wist dat het nu of nooit was. Hij schoot naar voren, dook onder water en schopte fel. Hij zwom onder water, deed met moeite zijn ogen open en keek door het dikke vloeistof door; hij kon er niet doorheen kijken. Het prikte te erg.
Thor sloot zijn ogen en ging op zijn gevoel af. Hij riep een diep deel van zichzelf op die kon zien zonder te kijken.
Met nog een laatste wanhopige trap, reikte Thor naar voren en taste het water af. Hij voelde iets: een mouw.
Hij greep O’Connor en hield hem stevig vast, verbaasd over zijn gewicht terwijl hij zonk.
Thor trok terwijl hij zich omdraaide en met al zijn macht richtte hij zich weer op het oppervlak. Hij had zoveel pijn, iedere spier in zijn lichaam protesteerde, terwijl hij schopte en naar vrijheid zwom. Het water was zo dik en zorgde voor zoveel druk, dat zijn longen aanvoelden alsof ze konden barsten. Met iedere slag van zijn hand, had hij het gevoel alsof hij de wereld voorttrok.
Net toen hij dacht dat hij het nooit zou halen, dat hij samen met O’Connor terug naar de diepten zonk en in deze afschuwelijke plek zou sterven, kwam Thor plotseling boven het oppervlak uit. Happend naar lucht keek hij om zich heen en zag opgelucht dat ze aan de andere kant van de Straten van Waanzin boven water waren gekomen, in het open water. Hij zag O’Connor’s hoofd boven water komen en zag hoe hij ook naar adem hapte. Zijn opluchting was compleet.
Thor keek toe hoe de gekte bij zijn vriend verdween en de helderheid langzaam weer in zijn ogen terugkeerde.
O’Connor knipperde een paar keer, hoestend en het water uitspugend, en keek toen vragend Thor aan.
“Wat doen we hier?” vroeg hij verward. “Waar zijn we?”
“Thorgrin!” riep een stem.
Thor hoorde een plons in het water en zag een stevig touw naast hem in het water terecht komen. Hij keek omhoog en zag Engel bij de reling van het schip staan, samen met de anderen. Ze waren teruggevaren om ze tegemoet te komen.
Thor greep het touw, greep O’Connor met zijn andere hand en het touw kwam in beweging. Elden had het met zijn grote kracht vast en trok ze beiden langs de romp omhoog. De anderen van het Legioen hielpen en trokken, één ruk tegelijk, totdat Thor voelde hoe hij door de lucht omhoog getrokken werd en, eindelijk, over de reling heen. Ze landden allebei met een plof op het dek.
Thor was uitgeput en buiten adem. Hij hoestte zeewater op en lag languit naast O’Connor op het dek; O’Connor draaide zich om en keek hem aan, hij was net zo uitgeput. Thor kon de dankbaarheid in zijn ogen zien, hij zag dat O’Connor hem bedankte. Woorden waren niet nodig – Thor begreep het. Ze hadden een stille code. Ze waren Legioen broeders. Zich voor elkaar opofferen was wat ze deden. Het was waar ze voor leefden.
Plotseling begon O’Connor te lachen.
Eerst maakte Thor zich ongerust, zich afvragend of de gekte nog over hem heen hing. Maar toen realiseerde hij zich dat O’Connor in orde was. Hij was gewoon weer zichzelf. Hij lachte uit opluchting, hij lachte van vreugde dat hij nog leefde.
De anderen van het Legioen stapten naar voren en grepen O’Connor en Thor en trokken ze overeind. Ze sloegen hun handen ineen, omhelsden elkaar. Hun schip was eindelijk in rustig water gekomen.
Thor keek voor zich uit en zag opgelucht dat ze verder en verder van de Straten afvoeren. De helderheid was weer over hen heen gekomen. Ze hadden het gehaald; ze waren door de Straten gekomen, ofschoon het tegen een grote prijs was. Thor dacht niet dat ze het nog een keer er doorheen zouden halen.
“Daar!” riep Matus.
Thor draaide zich met de anderen om en volgde zijn vinger toen hij wees – en hij was verbijsterd bij het aanzicht. Er lag een compleet nieuw panorama voor hem aan de horizon, een nieuw landschap in dit Land van Bloed. Het was een landschap dat dik van duisternis was, donkere wolken hingen laag aan de horizon en het water was nog steeds dik van het bloed – maar nu was de omtrek van de kust dichterbij, zichtbaarder. Het was zwart, zonder enig teken van bomen of leven. Het zag er als as en modder uit.
Thor’s hartslag versnelde toen hij daar voorbij, in de verte, een zwart kasteel zag. Het leek erop alsof het van aarde en as en modder gemaakt was, opkomend vanuit de grond alsof het er één mee was. Thor voelde hoe het kwaad er vanaf straalde.
Een smal kanaal leidde naar het kasteel, langs de waterweg stonden fakkels en het werd door een ophaalbrug geblokkeerd. Thor zag in de ramen van het kasteel fakkels branden en hij voelde met zekerheid, met zijn hele hart, dat Guwayne in dat kasteel was, op hem wachtend.
“Volle zeilen!” riep Thor. Hij had zichzelf weer onder controle, hij voelde een hernieuwd gevoel van doel.
Zijn broeders kwamen in actie, ze hezen de zeilen en ze pakten de sterke bries van achteren op en werden naar voren geleid. Voor het eerst sinds ze dit Land van Bloed waren binnen gekomen, voelde Thor optimisme en had hij het gevoel dat hij zijn zoon echt kon vinden en hem hier vandaan redden.
“Ik ben blij dat je leeft,” klonk een stem.
Thor draaide zich om en zag Engel naar hem glimlachen, ze sjorde aan zijn shirt. Hij glimlachte, knielde naast haar neer en knuffelde haar.
“En ik ben blij dat jij ook leeft,” antwoordde hij.
“Ik begrijp niet wat er gebeurde,” zei ze. “Het ene moment was ik mijzelf en het volgende…het was net alsof ik mezelf niet meer kende.”
Thor schudde langzaam zijn hoofd en probeerde het te vergeten.
“Gekte is de ergste vijand van alle,” antwoordde hij. “Wij, wijzelf, zijn de enige vijand die we niet kunnen verslaan.”
Ze fronste bezorgd.
“Zal het ooit nog een keer gebeuren?” vroeg ze. “Is er nog zoiets als dat op deze plek?” vroeg ze en de angst klonk in haar stem terwijl ze de horizon bekeek.
Thor bekeek het ook en vroeg zich hetzelfde af – toen, tot zijn grote schrik, kwam het antwoord maar al te snel op ze af.
Er