Hij zuchtte, alsof hij een visioen van zich af schudde.
“In ieder geval,” ging hij verder, “zal je het lot hier niet veranderen – niet in de Bergrug. De dood komt hier. Ze hebben geen redding nodig - maar een uittocht. Ze hebben een nieuwe leider nodig, om ze over de Grote Woestenij heen leiden. Ik denk dat je al weet dat jij die leider bent.”
Gwen voelde een rilling bij zijn woorden. Ze dacht niet dat ze de kracht zou hebben om het nog een keer te doorstaan.
“Hoe kan ik ze leiden?” vroeg ze uitgeput bij de gedachte. “En wat is er nog om naartoe te gaan? We zitten in niemandsland.”
Hij draaide zich om en werd stil. En toen hij wegliep, had Gwen een brandend verlangen om nog meer te weten te komen.
“Vertel het me,” zei ze. Ze rende en greep zijn arm.
Hij draaide zich om en keek naar haar hand, alsof hij door een slang werd aangeraakt. Totdat ze het uiteindelijk weghaalde. Verschillende van zijn monniken snelden vanuit de schaduwen naar voren en bleven in de buurt. Ze keken haar kwaad aan – maar Eldof knikte naar ze en ze trokken zich weer terug.
“Vertel me,” zei hij tegen haar, “ik geef je maar één antwoord. Eentje maar. Wat wil je weten?”
Gwen nam wanhopig diep adem.
“Guwayne,” zei ze ademloos. “Mijn zoon. Hoe krijg ik hem terug? Hoe wijzig ik het lot?”
Hij keek lang en hard naar haar.
“Het antwoord ligt al heel lang voor je en toch zie je het niet.”
Gwen pijnigde haar hersenen, ze wilde het zo graag weten en ze begreep niet wat het was.
“Argon,” voegde hij toe. “Er is nog één geheim die hij je niet durft te vertellen. Daar ligt jouw antwoord.”
Gwen was geschokt.
“Argon?” vroeg ze. “Weet Argon het?”
Eldof schudde zijn hoofd.
“Hij weet het niet. Maar zijn meester wel.”
Gwen’s hoofd tolde.
“Zijn meester?” vroeg ze.
Gwen had er nooit aan gedacht dat Argon een meester zou hebben.
Eldof knikte.
“Eis dat hij je naar hem brengt,” zei hij. “De antwoorden die je zal krijgen, zullen zelfs jou verbazen.”
HOOFDSTUK DERTIEN
Mardig stapte kordaat door de gangen van het kasteel, zijn hart bonkte terwijl hij erover dacht wat hij ging doen. Hij greep met bezwete handpalmen de dolk die diep aan zijn middel verstopt zat. Hij had hetzelfde pad een miljoen keer eerder genomen – op weg naar zijn vader.
De kamer van de Koning was nu niet meer ver weg en Mardig liep door de kronkelige bekende gangen, langs alle bewakers die eerbiedig bogen bij het aanzicht van de zoon van de Koning. Mardig wist dat hij weinig van hen te vrezen had. Niemand had enig idee van wat hij van plan was en niemand zou weten wat er gebeurde tot lang nadat de daad gedaan was – en het koninkrijk was van hem.
Mardig voelde tegenstrijdige emoties terwijl hij zichzelf dwong de ene voet voor de andere te zetten. Zijn knieën knikten en hij dwong zichzelf wilskrachtig te blijven om de daad te plegen waar hij zijn hele leven over nagedacht had. Zijn vader had hem altijd overheerst, had hem altijd afgekeurd, terwijl hij zijn andere krijgerszonen goedkeurde. Hij keurde zijn zelfs dochter beter dan hem. Alleen maar omdat hij, Mardig, ervoor gekozen had om niet deel te nemen in deze cultuur van ridderlijkheid; alleen maar omdat hij liever wijn dronk en vrouwen achterna liep – in plaats van andere mannen te doden.
In de ogen van zijn vader was hij daarom een mislukkeling. Zijn vader keurde alles wat Mardig deed af, zijn afkeurende ogen volgden hem overal en Mardig had altijd over de dag van de afrekening gedroomd. En tegelijkertijd kon Mardig zelf de macht grijpen. Iedereen verwachtte dat het koningschap naar één van zijn broers zou gaan, naar de oudste, Koldo. En als het niet naar hem ging, dan naar de tweelingbroer van Mardig, Ludvig. Maar Mardig had andere plannen.
Toen Mardig de hoek omsloeg, bogen de soldaten die het bewaakten eerbiedig en draaiden zich toen om zodat ze de deuren voor hem konden openen zonder te vragen waarom.
Maar plotseling stopte één van hen onverwachts en keek hem aan.
“Mijn heer,” zei hij, “de Koning heeft ons niet op de hoogte gesteld van bezoekers deze ochtend.”
Mardig’s hart begon te bonken, maar hij dwong zichzelf om brutaal en zelfverzekerd over te komen; hij staarde de soldaat met een blik van bevoegdheid aan, totdat hij eindelijk zag hoe de soldaat onzeker werd.
“En ben ik alleen maar een bezoeker?” vroeg Mardig koel, hij deed zijn best om er niet bang uit te zien.
De bewaker ging snel naar achteren en Mardig wandelde door de open deur, de bewakers sloten het achter hem.
Mardig stapte de kamer in en hij zag de verraste ogen van zijn vader. Hij stond bij het raam en keek droevig naar zijn koninkrijk. Hij keek hem verward aan.
“Mardig,” zei zijn vader,” waar heb ik dit voorrecht aan te danken? Ik heb je niet ontboden. Ook heb je niet de moeite genomen om me in de laatste manen te bezoeken – of er was iets dat je wilde.”
Mardig’s hart bonkte in zijn keel.
“Ik ben niet gekomen om iets van je te vragen, Vader,” antwoordde hij. “Ik kom om te nemen.”
Zijn vader keek verward.
“Te nemen?” vroeg hij.
“Om te nemen wat van mij is,” antwoordde Mardig.
Mardig nam een paar grote stappen door de kamer, hij verhardde zichzelf terwijl zijn vader hem verbouwereerd aankeek.
“Wat is dan van jou?” vroeg hij.
Mardig voelde zijn bezwete handpalmen met de dolk in zijn hand en hij wist niet of hij er mee door kon gaan.
“Het koninkrijk,” zei hij.
Mardig liet langzaam de dolk in zijn handpalm los, hij wilde dat zijn vader het zag voor hij hem stak. Hij wilde dat zijn vader uit de eerste hand zag hoeveel hij hem haatte. Hij wilde zijn vaders uitdrukking van angst, van schok, van woede zien.
Maar zijn vader keek naar beneden en dat was niet wat Mardig verwachtte. Hij had verwacht dat zijn vader zou protesteren, terug zou vechten; maar in plaats daarvan keek hij hem met verdriet en medelijden aan.
“Mijn jongen,” zei hij. “Je bent nog steeds mijn zoon, ondanks alles, en ik hou van je. Ik weet dat je dit diep in je hart niet meent.”
Mardig vernauwde zijn ogen.
“Ik ben ziek, mijn zoon,” ging de Koning verder. “Ik zal snel genoeg dood zijn. Wanneer ik dood ben, zal het Koninkrijk aan jouw broers doorgegeven worden, niet aan jou. Zelfs als je me nu dood, win je er niets mee. Je bent nog steeds de derde in lijn. Dus leg je wapen neer en omhels me. Ik hou van je, zoals iedere vader zou doen.”
Mardig kreeg plotseling een vlaag van razernij, zijn handen trilden, hij sprong naar voren en stak de dolk diep in het hart van zijn vader.
Zijn vader stond daar met uitpuilende ogen, terwijl Mardig hem stevig vasthield en in zijn ogen keek.
“Jouw ziekte heeft je zwak gemaakt, Vader,” zei hij. “Vijf jaar geleden had ik dit nooit kunnen doen. En een koninkrijk verdient geen zwakke koning. Ik weet dat je snel zal sterven – maar dat is niet snel genoeg voor mij.”
Zijn vader stortte eindelijk op de grond in elkaar, bewegingloos.
Dood.
Mardig