Laatste verzen. Gezelle Guido. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Gezelle Guido
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Поэзия
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
ons zijn bloed, op onzen stam:

      die ’t volk ontstak, die leeren kwam

      dat hij – op ons, op ons zijn bloed! —

      dat hij Gods zone is, sterven moet

      hij, sterven!..

De vier heilige Evangelisten:

      Zoo roept men, en men haalt, verwenschende overluid,

      zachtmoedig als een lam, de vonnisdeuren uit,

      Gods zoon, die sterven gaat, en blusschen, in zijn bloed,

      de wilde ontuchtigheid van ’s wereld overmoed!

      DE DERDE STONDE:

      EERSTE VAL

De vier heilige Evangelisten:

      Gebannen, gaat en draagt hij, lijdende

      langs de baan,

      den boom, die, nagelvast hem dragende,

      rood zal staan,

      eer ’t heden noene is! Helpt! – Te late is het! —

      Ach!..nu ligt

      ter aarden neêrgeveld, ’t aanbiddelijk

      aangezicht

      des Heeren! ’t Vallend hout der ongenade…

      och! – En ’t dwingt

      hem, als een’ druive, daar de wijnman den

      wijn uit wringt!

      DE VIERDE STONDE:

      MARIA

Maria, de Moeder Gods:

      Wach-arme, ik, in Jeruzalem u zoekende, eer veel jaren,

      en vond u na drie dagen maar, bij de oude kerkleeraren;

      ik vinde u heden al te ras,

      en ’t eerste lang verlies mij nooit zoo leed en was

      als dit, wanneer gij mij, hervonden, vaart verloren!

      Mijn kind, mijn uitverkoren,

      mijn herte kent, mijn ooge u niet,

      die, moe van weenen, schemerziet,

      en doolt, op uwe schreden!

      Waar gaat gij heengetreden?

      Komt hier! mijn alderliefste kind,

      en zelve uws zelfs vrouw-moeder vindt! —

      Doch neen: aan ’s Vaders wil, die u mij heeft geschonken,

      blijft gij, blijve ik geklonken!

      DE VIJFDE STONDE:

      SIMOEN VAN CYRENEN

De vrienden ons Heeren:

      Simoen, van Cyrenen

      nooit en zal ’t verdwenen,

      nooit en zal ’t verloren gaan,

      ’t geen gij hebt om God gedaan.

      Simoen, van Cyrenen,

      Jesus is verschenen:

      ’t eigen volk en kent hem niet:

      vreemdeling, gij, hulp’ hem biedt!

      Simoen, van Cyrenen,

      op de scherpe schenen

      stoot hij, van de rotsen, aan:

      Simoen, wilt hem bij gaan staan!

      Simoen, van Cyrenen,

      dragende gaan wij henen,

      ’t galgenhout met u; en hem

      volgen wij, dóór Jerusalem.

      DE ZESDE STONDE:

      VERONICA

Magdalena, en de heilige Vrouwen:

      Veronica, gedoekte en deernisvolle, die

      ’k het minnend aangezicht, het jammerbeeld des Heeren,

      met medelijdend herte en monde, omhelzen zie,

      Berenice, Veronica, een’ lesse zult ons leeren.

      Wij dragen ook een beeld op ons, een penningwerk,

      gemunt met ’s keizers hoofd, met ’s keizers zegelmerk,

      maar moeten dieper als in dunne doeken halen,

      en in ons herte diep

      zien af te malen,

      het wezen Gods, die ons uit stof en aarde schiep,

      en riep

      om eeuwig eens, met u en hem, te zegepralen,

      in ’s hemels zalen,

      Veronica, – die ’t beeld zijns lijdens heeft gedoogd

      te worden, langs den weg, door u hier afgedroogd.

      DE ZEVENSTE STONDE:

      TWEEDE VAL

De vier heilige Evangelisten:

      Hij ligt, door uwe schuld, o Lucifer, gevallen,

      die, nijdig opgestaan, met honderd duizendtallen

      der uwen, nedervielt voor Michaëls „Wie is

      Gods weêrga?” in den poel der diepe duisternis!

      – Gij stondt en wildet hem, gekropen vóór uw’ voeten,

      eens, in de wildernis, met ’s werelds eere groeten:

      hij brak uw’ boosheid dan. Gij vluchtet. – Neêr nu ligt

      in ’t stof der aarden, ja, zijn Godlijk aangezicht.

      Verkondt het al die u als opperheer aanschouwen,

      verkondt het, en verheugt, is ’t mooglijk, uw getrouwen:

      eer ’t morgen dag is, heeft hij u, in ’t voorgeborcht,

      geroofd de zielen, die gij in uw’ strikken worgt.

      – Van hier! –  Gaat hangen hem, en galgen, op de rotse,

      en weet wie – hij of gij – zal zegepralen, – trotse!

      DE ACHTSTE STONDE:

      DE WEENENDE VROUWEN

Ons Heere Jesus-Christus:

      Ach, moeders, moeders, moeders, en Jerusalemsche vrouwen,

      wel mag het u berouwen,

      die moeder zijt, of worden zult,

      hetgene, eilaas, uw herten vult

      met hope en met betrouwen!

      Aanziet mij, schamel moeders eerste en laatste kind, van jaren,

      zoo jong nog als de blâren,

      die blinkende op de boomen staan,

      verdorren en verbranden: —

      hoe zal ’t dan met het droog hout gaan,

      in ’s vijands wreede handen?

      Gij weent op mij, maar, moeders, meer

      moet op u zelven treuren,

      en op uwe arme schapen teêr,

      die ’t roomsche heer

      zal kwetsen en verscheuren!

      DE NEGENSTE STONDE:

      DERDE VAL

De vrienden ons Heeren:

      Tot zevenmaal rechtveerdig man,

      hoe vast hij sta, bezwijken kan,

      op éénen dag; en even

      zoo menigmaal herleven.

      Gebroeder, gij vergeven zult,

      geen zevenmaal, uw’ broeders schuld,

      maar