Laatste verzen. Gezelle Guido. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Gezelle Guido
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Поэзия
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
’t minnen ooit kon geven!

      – Gemind! zoo zeggen zij:

      daar liefde is, daar is leven!

      De waarheid, is zij nu bij hem die ’s herten kwalen

      verdrinkt en, bij ’t genot des vollen bekers,

      de liefde gekheid scheldt;

      ofwel bij hem die trouw bemint en bidt, te halen?

      Op beider voorhoofd hebt gij de antwoord, Heere,

      in leesbaar schrift gesteld!

Oostermaand 1846.D. Joaquim Rubió y Ors.Guldemaand 1889.Guido Gezelle.

      MOEDERKEN

      ’t En is van u

      hiernederwaard,

      geschilderd of

      geschreven,

      mij, moederken,

      geen beeltenis,

      geen beeld van u

      gebleven.

      Geen teekening,

      geen lichtdrukmaal,

      geen beitelwerk

      van steene,

      ’t en zij dat beeld

      in mij, dat gij

      gelaten hebt,

      alleene.

      o Moge ik, u

      onweerdig, nooit

      die beeltenis

      bederven,

      maar eerzaam laat

      ze leven in

      mij, eerzaam in

      mij sterven.

Kortrijk, 4/5 1891.

      SINT JANS VIER

      Men maakt hedendaags nog Sint-Jans vier te Kortrijk, te midzomer, op Sint Jan-Baptistendag; men danst en zingt erbij oude volksliederen.

      Nu zit de zonne

      hooge in den hemelstoel

      nu zit de zonne

      hooge overal.

      Haalt hout en helpt ons,

      hoopt het te gare alhier;

      haalt hout en helpt ons

      mede, altemaal!

      Vliegende vlamme,

      vlerke van ’t zonnewiel,

      vliegende vlamme,

      vlucht in den hoop!

      Ziet, hoe de vlamme bijt;

      ziet, hoe heur tonge laait;

      ziet, hoe de vlamme bijt,

      binnen in ’t hout!

      Haalt hout en helpt ons,

      hoopt het te gare alhier;

      haalt hout en helpt ons

      mede, altemaal!

      Danst nu den zomerdans,

      danst deur de vlammen heen:

      danst nu den zomerdans,

      gij, gasten, te gaâr!

      Haalt hout en helpt ons

      hoopt het te gare alhier;

      haalt hout en helpt ons

      mede, altemaal!

      Laat ons een liêken,

      dansend den zomerdans,

      laat ons een liêken

      zingen daartoe!

      Zoo zal, eer ’t avond wordt,

      leutig ons zomervier

      sperken en sparken, om-

      hooge ten hemel slaan,

      en leve Sint Jan

      hoe langer

      hoe liever,

      hoe langer

      hoe liever,

      ja, leve Sint Jan!

      Haalt hout en helpt ons,

      hoopt het te gare alhier;

      haalt hout en helpt ons

      mede, altemaal!

      Ziet hoe de sterren,

      diepe in den hemel daar,

      lonken en linken

      naar ons gedans!

      Stokken en sterren,

      heerdvier en hemelvier,

      herten die jong zijt,

      al ondereen;

      eer wij gaan slapen,

      nog eens geroepen nu:

      Leve Sint Jan!

      Haalt hout en helpt ons,

      hoopt het te gare alhier;

      haalt hout en helpt ons

      mede, altemaal!

Kortrijk, Febr. 1894.

      BAST VAN MURWE WIJNGAARDBEZEN

      Bast van murwe wijngaardbezen

      kan alleen de weêrga wezen

      van de zachte en zuivere hand

      die mijn hert, heeft overmand.

      Straffe mocht en boete hij vergen,

      neen hij wou mijn boosheid bergen,

      mijn verwaandheid, ongeboet,

      in zijn dierbaar blusschend bloed.

      Hebbe dan mijn herte en houdt’ Hij ’t,

      duizendmaal vermenigvoud Hij ’t

      in Zijn liefde en laat’ Hij ’t mijn…

      neen, voor eeuwig ’t Zijne zijn!

Kortrijk, 5/2 1894.

      PERELS

      Nog eer de blâren schieten,

      in ’t hofbeluik,

      hoe geren zie ’k uw’ sprieten,

      o perenstruik;

      hoe geren zie ’k uw takken,

      vol blommen staan,

      vol perels, al in pakken

      eer ze opengaan!

      En mochte ik maar, zoo even,

      door Gods beschik,

      u, peretakken geven

      nen toovertik;

      ’t en zou geen pere krommen

      uw hout, voortaan:

      veel liever zie ’k de blommen,

      eer ze opengaan.

      ’k Zie geren, in de hoven,

      uw’ peren groot,

      de zonne zitten stoven,

      al rijp en rood;

      maar ’k zie wel nog zoo geren

      uw blommen staan,

      de perels van de peren,

      eer ze opengaan.

17/4 1894.

      SERENUM ERIT

(Matth. xvi:2)

      Al rood is ’t, dat ik zie:

      één