Cornelis Johannes Kieviet. Kennemer Vrijbuiter. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Kennemer Vrijbuiter
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Зарубежная классика
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
het den knaap om de wille van zijne jonkheid. Hij is nog niet wijzer en het zou voor u een geringe eer zijn hem te straffen, zooals hij verdient. Weet, dat de hanen, waarvan u spreekt, hem na aan het hart liggen, want hij heeft ze zelf opgefokt. Ga zitten, en drink uwe kan nog eens leeg».

      «Maar eerst het beloofde mooie schot, Joachim!» riep de Hopman uit met een vuistslag op de tafel. ‘t Was duidelijk, dat het bier zijne uitwerking begon te doen.

      «Laat mij maar begaan!» pochte Joachim, die opnieuw zijn vuurroer greep en zich naar buiten begaf. Marten stond diep verontwaardigd achter op het erf voor het schuurtje, naast het hondenhok. Kees sprong kwispelstaartend en blaffend tegen hem op. Marten klopte hem op den rug en zeide:

      «Die stomp zal hem heugen, Kees! Hij kwam net op zijne maag terecht, zoodat de kaerel stond te gieren naar zijn adem. Ik zal hem wel leeren, om onze hanen dood te schieten en op te eten, den lomperd. Ha, kijk, daar komt hij toch waarlijk naar buiten, met zijn roer in de handen. Zou hij toch werkelijk de onbeschaamdheid hebben, om zijn plan ten uitvoer te brengen? Maar dat is meer dan schandelijk!»

      Inderdaad verscheen de vaandrig op dit oogenblik buiten de deur, en nauwelijks kreeg hij Marten in het oog, of hij stak hem de gebalde vuist toe, en riep:

      «Wacht maar, mannetje, – die hanen gaan er toch aan, of je hoog of laag springt. En jij zult ze netjes voor ons plukken en schoonmaken, en bij het eten mag je komen toezien, hoe ze ons smaken!»

      Hij liep naar de voorzijde van het huis, waar de hanen nog parmantig rondstapten, en zag, hoe de Hopman lachende voor het raam stond te wachten op de dingen, die komen zouden, met de half-volle kan in de hand.

      Joachim stak de lont aan, richtte zijn vuurroer, bracht de lont bij het kruit en pang! klonk het met donderend geweld. Maar of het door het bier kwam, dat hij gebruikt had, of door den stomp, dien Marten hem op zijne maag had gegeven, weet ik niet, maar zeker is het, dat het schot miste en de hanen en kippen onder een luid gekakel uit elkander stoven en ijlings een goed heenkomen zochten.

      «Ha-ha-ha!» lachte de Hopman voor het raam. «Wat prachtig schot, Joachim! Dat heb je zeker op de Spanjolen geleerd».

      «Dat verwenschte bier ook!» mompelde Joachim beschaamd, omdat hij na zijn pochen zulk een treurig figuur als schutter maakte. «Mijn hoofd lijkt wel een molentje, en alles draait me voor de oogen».

      Hij gaf zijn edel pogen echter niet op, maar laadde zijn geweer opnieuw en liep den hoek van het huis om, teneinde te zien, waar de dieren gebleven waren. Spoedig had hij hen ontdekt; zij liepen bij den mesthoop, niet ver van de plaats, waar Marten nog altoos bij het hondenhok stond. Marten lachte er smakelijk om, dat de vaandrig zoo’n bespottelijk figuur maakte, en Kees baste zoo geweldig met zijn zware stem, en hij keek den krijger met zijne fonkelende oogen zoo nijdig aan, dat deze besloot, zich niet al te dicht in de nabijheid van dat dier te wagen.

      Opnieuw legde hij aan, en met een hevigen knal brandde het schot los. Thans trof hij beter. Een van de hanen deed nog een paar onwillekeurige sprongen en viel toen dood neer. Maar op hetzelfde oogenblik vloog de deur open en ijlde Anna naar buiten. Tranen van spijt en woede vloeiden haar uit de oogen.

      «Ha, – wat eene schandelijke daad voor een vaandrig in dienst van den Prins!» riep zij den soldaat toe, die zich haastte zijn vuurroer opnieuw te laden. «Lafaard! Schaam je je niet? Is dat doen met eere, om weerlooze dieren te dooden? Ben je misschien te laf, om het tegen de Spanjolen op te nemen, en toon je je heldenmoed op deze wijze?»

      Ongetwijfeld zou zij in haar toorn den vaandrig nog veel meer beleedigingen hebben toegevoegd, indien niet de Hopman naar buiten gewaggeld ware, gevolgd door haar vader. Deze laatste gebood haar met een gebiedenden wenk, zich te verwijderen. Hij wilde haar niet in de nabijheid van de half beschonken krijgslieden laten. Schreiende trok zij zich in het achterhuis terug.

      Een oogenblik later klonk een tweede schot – maar weer was het mis, en nogmaals bracht de haan zich in veiligheid.

      «Ha-ha-ha, wat een geweldig schutter!» lachte de Hopman, die zijn roer in de hand hield en den haan achtervolgde. «Joachim, – ik dacht, dat je hand vaster was».

      «’t Komt door dat verwenschte bier!» mompelde Joachim. «Maar een is er toch al om koud!»

      «Pang!» klonk het, ditmaal uit het roer van den Hopman, en waarlijk, het dier was doodelijk getroffen, hoe beneveld de oogen van den schutter ook waren.

      «Zóó moet je schieten, brave jongen, – zóó moet je schieten, Joachim!» pochte Wybe Sjoerds op dronkemansmanier. «Al had ik een heel vat leeggedronken, ik raak toch nog zoowel een haan als een Spanjaard! Kom Joachim, laten we nog een beker drinken in afwachting van den maaltijd, die ons straks zal worden opgedischt».

      «Ik kom!» was het antwoord van Joachim, die intusschen de beide dieren bij elkander zocht. Maar nauwelijks waren Floris Geurtsz en de Hopman weer in huis verdwenen, of Marten, wiens woede geen grenzen kende, maakte schielijk Kees los van den ketting, en fluisterde hem toe:

      «Sa-sa-Kees, pak ze!»

      Dat liet Kees zich geen tweemaal zeggen. De vreemdeling was hem al lang een doorn in het oog geweest en hij wenschte niets liever, dan hem eens bij de beenen te pakken. Nauwelijks voelde hij zich dan ook van den ketting bevrijd, of onder een oorverdoovend geblaf vloog hij op den vaandrig toe, die nu juist de twee hanen bij de pooten in de hand hield, en beet hem zonder mededoogen zoo venijnig in zijn rechterbeen, dat de soldaat het uitschreeuwde van pijn.

      «Au, au, smerige hond, laat los, au, au!» kermde hij, van angst en pijn in het rond springende, maar Kees gaf er niets om en hield hem stevig bij zijn dijbeen vast. En toen hij eindelijk door de woeste sprongen van den vaandrig gedwongen was hem los te laten, hield hij een groote lap van diens broek in den bek. De vaandrig zette het op een loopen, in de hoop, de deur der hoeve te kunnen bereiken, voordat de hond hem ten tweeden male aangreep, natuurlijk zonder de hanen, want die had hij bij den aanval van den hond al dadelijk op den grond laten vallen. Maar dat mislukte hem. Kees liep vlugger dan hij, en beet hem met een geweldigen hap nu in zijn linkerbeen, zoodat ook daar de broek vaneengereten werd en het bloed uit des vaandrigs been te voorschijn kwam. Marten, die zich in allerijl achter eenig boerengereedschap verscholen had, zag het met het grootste genoegen aan, en hij had niet den minsten lust, Kees tot de orde te roepen.

      «Au, au, vervloekte hond, – au, au!» schreeuwde de vaandrig, die alle moeite deed, om de deur te bereiken.

      Op dit geschreeuw kwam weer de Hopman naar buiten, teneinde te zien, wat er aan de hand was. Ook boer Floris verscheen op het erf, maar nauwelijks zag hij, hoe Kees bezig was den vaandrig de kleeren van het lijf en de stukken uit de beenen te rukken, of hij trok zich schielijk in de hoeve terug, niet twijfelende, of met de hulp van dezen bondgenoot zou hij spoedig van de ongewenschte en brutale gasten verlost zijn.

      [Illustratie]

      «Help, Hopman, help! – Au – au, – die rakkerd! Au, sla hem dood, Hopman!»

      «Ik – ik zal hem een kogel door den kop jagen», riep de Hopman, die vrij angstig naar den grooten, nijdigen hond keek en allerminst lust had, met diens tanden kennis te maken.

      «Au, – au, neen, niet schieten! – Au – o, o, als je misschiet, krijg ik misschien den kogel, die…»

      Verder kwam de vaandrig niet, want juist op dit oogenblik gelukte het hem zijn been vrij te krijgen, en ijlings koos hij het hazenpad. Nu had hij de deur bereikt, – maar zijn pogingen om haar los te krijgen, mislukten. De boer had er den grendel voor geschoven en stond nu door het raam te kijken, naar hetgeen op het erf voorviel. Vele pogingen om binnen te komen deed de vaandrig trouwens niet, want de hond zat hem alweer op de hielen, wat er niet beter op werd, toen van achter het schuurtje werd geroepen:

      «Sa-sa-Kees, pak ze! – Toe maar Kees, pak ze!»

      Dat bevel wilde Kees met alle genoegen uitvoeren, maar hij scheen te meenen, dat de vaandrig voorloopig genoeg genoten had, en viel nu op den Hopman aan, die tevergeefs trachtte hem met de kolf van zijn vuurroer op den kop te slaan.

      De vaandrig staakte zijne pogingen om de deur open te maken, en vluchtte zoo snel zijne voeten hem dragen konden het erf af en den dijk op, in de richting van Saardam. En Kees vloog brutaalweg den Hopman naar de keel, zoodat deze moord en