Terwijl ik kortelijk de namen van de kapiteins-generaal zal in herinnering brengen, aan wie het bestuur over de Philippijnen was opgedragen, zal ik tevens eenige weinige episoden aanhalen uit de geschiedenis van het eiland, waardoor men zich een denkbeeld zal kunnen maken van den aard van het bewind, en die den toestand van het volk beter zullen doen begrijpen.
Miguel Lope de Legaspi, een Biscajer, die den titel van veroveraar der Philippijnen droeg, was de eerste Gouverneur en werd in 1565 benoemd. In 1571 nam hij bezit van Manilla en stierf het daarop volgende jaar, naar men zegt, door lusteloosheid en teleurstelling. Tijdens het bestuur van zijnen opvolger, Guido de Lavezares deden chinesche zeeroovers een’ inval in de stad; hij verjoeg hen en verkreeg daarvoor vele eerbewijzingen van zijnen Souverein, Philips II. Francisco de Saude stichtte in Camarines de stad Nueva Caceres, die hij naar zijne geboorteplaats noemde. Hij was een zeer ijverzuchtig man, die een’ Sultan van Borneo afzette en een’ anderen op den troon plaatste en van den Koning van Spanje niet minder dan magtiging vroeg om China te veroveren. Hem werd echter een weinig minder eerzucht en het behoud van den vrede met naburige natiën aanbevolen. Rinquillo de Penarosa ontnam Cagajan aan een’ Japanschen zeeroover en stichtte Nieuw-Segovia en Arévalo in Panay; zijn neef volgde hem op en stak, ter eere van zijne nagedachtenis, de St. Augustijner kerk in brand. De vlam strekte zich tot de stad uit, die grootendeels werd vernield. In 1589, tijdens de regering van Santiago de Vera, werden de eenige twee schepen, die den handel met Nieuw-Spanje onderhielden, door een orkaan in de haven van Cavite vernield. De volgende Gouverneur, Gomes Perez Dasmarinas, zond zendelingen naar Japan die later gedood werden. Hij stelde zich aan het hoofd van eene expeditie naar Moluco, doch bij het verlaten van de haven van Mariveles werd zijne galei van de overige vaartuigen gescheiden; het chinesche scheepsvolk stond tegen hem op, vermoordde hem en vlugtte in zijn vaartuig naar Cochin-China. Zijn zoon Luis volgde hem als Gouverneur op. Een Franciscaner monnik, die de ongelukkige expeditie van zijnen vader had vergezeld, zeide hem dat hij zijne acte van aanstelling zou vinden in eene kist, waarmede de Chinezen in de provincie Ilocos waren geland; inderdaad vond hij dien en de titel van den zoon werd daardoor erkend. Francisco Tello de Guzman, die in 1596 de regering aanvaardde, was even ongelukkig in zijne pogingen tot onderwerping van de inlanders op Mindanao, als een zijner kapiteins, die belast was met de verdrijving van de Hollanders uit Mariveles.
In het jaar 1603 kwamen drie chinesche Mandarijnen te Manilla aan. Zij zeiden dat een Chinees, dien zij als gevangene medebragten, den Keizer had verzekerd, dat het eiland Cavite uit goud bestond; dat hij met zijn leven voor de waarheid van dit gezegde had ingestaan, en zij nu gekomen waren om zich hiervan te overtuigen. Nadat men hen bij den Gouverneur had gebragt, verlieten zij spoedig Manilla om voor zich zelve Cavite te gaan onderzoeken. Al ras verspreidde zich nu het gerucht, dat er een inval op de Philippijnen door een Chineesch leger van 100,000 man beraamd was, en een Chinees, Eng Kang genaamd, dien men als een trouw vriend van de Europeanen beschouwde, werd voor een gedeelte met de verdediging belast. Een aantal Japanezen, erkende vijanden van de Chinezen, werd met het vertrouwen van den Gouverneur vereerd; zij deelden aan de Chinezen mede, dat het Gouvernement eene zamenspanning vermoedde. Inderdaad bestond er een complot en men zeide dat de Chinezen een’ opstand beraamden en voornemens waren de Spanjaarden te vermoorden op den St. Francis feestdag. Eene Philippijnsche vrouw, die met een’ Chinees leefde, gaf den stedehouder van Quiapo kennis van het plan, die daarop den Gouverneur waarschuwde. Eene troep der zamenzweerders was op een halve mijl afstands van Manilla verzameld, en Eng Kang werd nu met eenige Spanjaarden afgezonden om de beweging te onderdrukken. De poging mislukte, en later bleek dat Eng Kang een der hoofden van den opstand was geweest. Des avonds vielen de Chinezen Quiapo en Tondo aan en vermoordden daar vele inlanders. Zij werden door 130 Spanjaarden te gemoet gegaan, waarvan de meesten om het leven werden gebragt. De opstandelingen zonden hunne hoofden naar Parian, dat zij veroverden, terwijl zij de stad Manilla uit Dilao belegerden. Het gevaar maakte de inspanning der Spanjaarden nog grooter en de geestelijken namen hierin een werkdadig deel. De Chinezen poogden de muren te beklimmen, doch werden teruggedreven. De monniken verklaarden, dat St. Francis in persoon was verschenen om hen aan te moedigen. De Chinezen trokken toen terug, doch de Spanjaarden verlieten de hoofdstad, verbrandden en vernielden Parian en vervolgden de vlugtende Chinezen tot Cabujao. Intusschen rukten nieuwe versterkings-troepen aan en men joeg de Chinezen tot de provincie Batangas na, waar zij op nieuw werden aangevallen en verstrooid. Men zegt dat van de 24,000 opstandelingen slechts 100 ontkwamen, die men naar de galeijen zond. Ongeveer 2,00 °Chinezen, die zich niet met den opstand hadden ingelaten, werden op vrije voeten gesteld. Eng Kang werd onthoofd en zijn hoofd in eene ijzeren kooi ten toon gesteld. Eerst drie jaren na dezen opstand, kreeg het hof van Madrid er kennis van.
Pedro de Acunha veroverde na de demping van dezen opstand, Ternate en voerde den Koning weg, doch stierf plotseling in 1606, nadat hij vier jaren geregeerd had. Cristobal Tellez vermeesterde, gedurende den korten tijd zijner regering, eene nederzetting der Japanezen in Dilao. Juan de Silva bragt in 1609 versterking van de Europesche troepen met zich en maakte, in het zevende jaar zijner regering, groote toebereidselen om de Hollanders aan te vallen, doch stierf na eene korte ziekte. In 1618 kwam Alonzo Fajardo in de Philippijnen, met conciliatoire bevelen voor de inlanders, bij wie hij zich populair maakte. Hij strafte een’ opstand in Buhol, zond eene missie naar Japan, die echter niet slaagde, en doodde zijne vrouw in eene vlaag van jalouzij. Hij had hare ontrouw vermoed en overviel haar eens ’s nachts in een huis, waar zij gewoonlijk rendez-vous aan haren minnaar had gegeven, en in eene kleeding, die geen twijfel meer omtrent hare schuld overliet. De Gouverneur liet een priester ontbieden, beval hem haar de sacramenten toe te dienen, en bragt haar toen, niettegenstaande de beden van den geestelijke, met zijn eigen dolk ter dood. Dit had in 1622 plaats. Neerslagtigheid maakte zich van hem meester en hij stierf in 1624. Twee Gouverneurs regeerden daarop ad interim. In 1626 kwam Nino de Tabera aan de regering. Hij bragt 600 man met zich mede, verdreef de Hollanders en zond Olaso, een soldaat, die om zijne heldendaden in Vlaanderen beroemd was, tegen de Jolo-Indianen, doch Olaso leed eene volkomen nederlaag en keerde daarna naar Manilla terug.
In 1630 had eene zonderlinge gebeurtenis plaats. Het heilige sacrament werd uit eene glazen vaas uit de hoofdkerk gestolen. Een algemeene vastendag (rogativa) werd bevolen; de aartsbisschop toog barrevoets, met asch bedekt en een touw om den hals uit zijn paleis om te trachten te ontdekken waar de vaas verborgen was. Toen echter al zijne pogingen mislukten, waren de pijnigingen van den heiligen man zoo hevig en zijne smart zoo ondragelijk, dat hij onder den ramp bezweek. Zijne dood had een hevigen strijd ten gevolge tusschen de geestelijke en burgerlijke beambten.
In 1635 kwam een aantal rijke, bekeerde Japanezen aan, die zich aan de gruwelijke vervolgingen onttrokken, welke de Christenen in Japan hadden te verduren, maar eene menigte Katholieke zendelingen spoedden zich daarentegen naar dat land, ten einde de martelaarskroon te verdienen. Een andere merkwaardige geestelijke twist greep in dien tijd plaats. Een uit Europa aangekomen commissaris beval, dat al de monniken die baarden droegen met zendingen naar China en Japan zouden belast worden, terwijl de geschoren monniken op de Philippijnen zouden blijven. De aartsbisschop verzette zich daartegen, omdat de pauselijke bevelen geene regelen omtrent de baarden inhielden. Hevige geschillen ontstonden ook door de uitoefening van het regt van asijl voor misdadigers, die hetzij tegen de militaire of wel de burgerlijke autoriteiten in verzet waren gekomen. De aartsbisschop excommuniceerde – de kommandant der artillerie kwam in opstand. De aartsbisschop legde hem straf op, – de apostolische vicaris bevestigde het vonnis. De Audiencia vernietigde het, en nu werd de bisschop van Camarines als scheidsregter opgeroepen; deze sprak hem vrij. Men kwam in hooger beroep en eene der partijen werd beschuldigd den Heiligen Vader te hebben gelasterd. De Jezuïten voegden zich bij de tegenpartij van den aartsbisschop, die al de monniken bijeenriep;