HOOFDSTUK DRIE
Royce klampte zich vast aan de reling van het schip, wensend dat het sneller ging, zijn aandacht door de ogen van Ember op de golven gevestigd. De havik vloog krijsend boven het water en dook zo nu en dan naar beneden om een kleine zeevogel te grazen te nemen.
Maar Royce zag meer. Hij reikte zo diep als hij kon in Embers bewustzijn, op zoek naar een teken van Lori, naar een kans om te praten met de heks die hem erop uit had gestuurd om zijn vader te vinden. Maar er was niets behalve het kabbelende water en de weerspiegeling van de zon.
“Je staat hier al uren,” zei Mark terwijl hij naar hem toe liep.
“Geen uren,” antwoordde Royce.
“Sinds zonsopkomst,” zei Mark een beetje bezorgd. “Jij en die wolf.”
Gwylim, die naast Royce stond, snoof verontwaardigd. De bhargir kon het duidelijk niet waarderen dat hij een wolf genoemd werd. Royce had zich deze reis al meerdere keren afgevraagd hoeveel het beest wel niet begreep. Ember was meerdere keren naast hem geland en Royce kreeg de indruk dat de twee stilletjes met elkaar communiceerden.
“Gwylim is geen wolf,” zei Royce. “En ik hoopte dat Lori nog een boodschap voor me zou hebben.”
“Ik weet het,” zei Mark.
“Heeft het problemen veroorzaakt?” vroeg Royce.
“Het heeft ervoor gezorgd dat ik alle onenigheden tussen de anderen heb moeten bemiddelen.”
“Daar zullen er vast genoeg van zijn,” zei Royce.
“Meer dan genoeg,” zei Mark. “Neave en Matilde lijken te denken dat ruziën de beste manier is om elkaar de liefde te verklaren. Bolis is ontzettend verwaand en de aanwezigheid van een Picti is genoeg om hem op stang te jagen.”
“En jij, Mark?” vroeg Royce. “Wat denk jij van ons gezelschap?”
“Ik denk dat het goed is dat we hen bij ons hebben,” zei Mark. “Het Picti meisje lijkt een felle en het is duidelijk dat Matilde een overlever is. Bolis mag dan een ridder zijn, hij weet tenminste hoe hij zijn zwaard moet gebruiken. Maar ze werken alleen samen zolang jij er bent om ze te leiden, Royce, en je bent al de hele dag hierboven.”
Dat was inderdaad zo. Hij had gehoopt een visioen van zijn vader te krijgen, of in elk geval een manier te vinden om contact te zoeken met de heks die hem deze richting op gestuurd had. Om dat te bereiken had hij zich geconcentreerd op wat er voor het schip lag. Hij had niet veel aandacht besteedt aan alles dat aan boord speelde. Het leek in elk geval goed te gaan, want ze gingen de juiste richting op.
“Hoe denk je dat het thuis gaat?” vroeg Royce aan Mark.
“Je maakt je zorgen om je broers?” vroeg Mark.
Royce knikte. Lofen, Raymond en Garet waren moedig en ze zouden alles doen dat ze konden, maar ze konden niet alles en ze waren al eens eerder gevangen genomen.
“Ja, en om Olivia,” zei hij. Hij vertelde niet dat de gedachten aan zijn verloofde zich steeds maar vermengden met gedachten aan Genevieve. Zelfs niet aan Mark. Want die gedachten voelden als het verraden van iemand die goed en puur was en wiens vader hen zoveel had gegeven.
“We zijn snel weer bij haar terug,” zei Mark, terwijl hij Royce op zijn schouder klopte. Even kon Royce zich niet herinneren welke ‘haar’ hij bedoelde.
“Ik hoop het,” zei hij. Hij concentreerde zich weer op Ember. Door haar ogen zag hij de Zeven Eilanden in de verte voordat de anderen ze konden zien.
De eilanden lagen gehuld in mistbanken die met de golven meebewogen. Scherpe rotsen staken uit het water omhoog, als de tanden van grote beesten. Er wáren ook grote beesten, want Royce zag een walvis boven komen. Zijn enorme lijf rees met een waterval uit de zee omhoog. De rotsen waren versierd met de wrakken van schepen die hadden getracht ertussen door te varen zonder de veilige routes te kennen. Royce was dankbaar dat ze een kapitein hadden gevonden die bereid was hen hier überhaupt heen te brengen.
De eilanden zelf leken een mengelmoes te zijn van vegetatie en zwarte rotsen, gegroepeerd rond een centraal gelegen lagune met daarin nog een eiland. De meeste eilanden waren bedekt met turf en bomen en zand dat zo donker was dat het moest zijn ontstaan uit het graniet en basalt. Het middelste eiland leek een vulkaan te zijn, borrelend met een kwade rode blik. Nu drong het tot Royce door dat de mist om hen heen helemaal geen mist was, maar rook die afkomstig was uit de vulkaan en een soort aureool om de eilanden heen vormde.
De Spiegel der Wijsheid moest daar ergens zijn. Als zijn vader ernaar op zoek was gegaan, hoopte Royce hem hier ook aan te treffen.
“Land ahoi!” riep hij wijzend naar de anderen.
De kapitein van het schip liep glimlachend naar hen toe. “Waar?”
Toen Royce door zijn eigen ogen keek waren de eilanden niets meer dan een verzameling stipjes die langzaam groter werden.
“We hebben het gehaald,” zei de kapitein. Hij haalde een veldfles van zijn riem. “Daar moeten we op drinken, om de geesten van de zee tevreden te stellen.”
Hij overhandigde de fles aan Royce, die beleefd een slokje nam. De drank brandde in zijn keel. Ook Mark nam een slok, zichtbaar op zoek naar een manier om te weigeren, maar de kapitein hield voet bij stuk. Hij nam een slokje en moest hoesten.
“Nu we dichterbij zijn,” zei de kapitein, “wil je ons misschien wat meer vertellen over waarom je hier bent. Je bent op zoek naar je vader, nietwaar?”
Het duurde even voordat het tot Royce doordrong wat de man had gezegd.
“Ik heb u daar nooit over verteld,” zei Royce.
“Oh, niet zo bescheiden,” zei de kapitein. “Dacht je dat er geen geruchten de ronde gingen in de dorpen? Jij bent Royce, de jongen die de oude hertog heeft vermoord. Je bent op zoek naar je vader en aangezien je mij jullie helemaal naar de Zeven Eilanden liet brengen, moet hij hier ergens zijn.”
“Ik weet niet waar u het over heeft,” zei Royce, “wij zijn slechts—”
“Reizende acteurs, ik weet het,” zei de kapitein. “Alleen zijn jullie dat niet. Dacht je dat een beetje modder op het schild van je ridder zijn identiteit zou verbergen, of het litteken op je hand zou laten verdwijnen? Jij bent Royce. Het heeft geen zin om het te ontkennen.”
De man staarde hem aan en Royce voelde het gewicht van verwachtingen op zijn schouders drukken. Hij had het vermoeden dat het geen zin meer had om te verbergen wie hij was, maar toch voelde hij zich er niet gemakkelijk bij om dat zomaar toe te geven.
“Wat kan u het schelen?” vroeg Mark.
“Omdat ik wil helpen,” zei de kapitein. “Je zei dat je naar de Zeven Eilanden wilde, maar daar kom je niet zomaar. Ik kan je naar elk eiland toebrengen. Waar wil je heen?”
“Ik weet het niet,” gaf Royce toe. Als hij het wel wist, zou dit allemaal een stuk eenvoudiger zijn.
“Je hoeft niet terughoudend te zijn,” zei de kapitein. “Ik wil helpen. Vertel me waar je vader is en ik breng je rechtstreeks naar hem toe. Vertel me waar hij is.”
De plotselinge hardheid in de toon van de kapitein overrompelde Royce een beetje. Royce keek naar hem en probeerde te achterhalen wat er aan de hand was. Hij reikte naar Embers zintuigen. Hij stuurde haar terug naar het schip en keek van er vanuit de lucht op neer. Dat had hij niet meer gedaan sinds ze waren vertrokken; hij was te druk geweest met voor zich uit staren en proberen om contact te zoeken met Lori.
Had hij wel naar het schip gekeken, dan zou hij gezien hebben dat zijn vrienden vastgebonden op de achtersteven zaten, hun handen achter hun rug gevonden, hun wapens op een hoop gegooid. Ze werden bewaakt door een groepje zeelieden.
“Waar denkt u dat u mee bezig bent?” zei Royce. “Laat mijn vrienden onmiddellijk vrij!”
De