“Dus jíj bent ook de zoon van de oude koning?” wilde de smid weten.
“Nee, dat ben ik niet,” zei Raymond. “Ik ben de zoon van een dorpeling, maar Royce is…”
“Nou, wat is het nu?” vroeg de oude vrouw die hem voor schut had gezet. “Als die Royce jouw broer is, dan kan hij niet de zoon van de voormalige koning zijn. Dat is logisch.”
“Nee, u begrijpt het verkeerd,” zei Raymond. “Alstublieft, luister naar me. Geef me een kans om het allemaal uit te leggen en—”
“En wat?” zei de smid. “Dan vertel je ons dat die Royce het waard is om te volgen? Dat we erop uit moeten gaan om in andermans oorlog te sterven?”
“Ja!” zei Raymond. Toen drong het tot hem door hoe dat moest klinken. “Nee, ik bedoel… het is níét andermans oorlog. Het is de oorlog van ons allemaal.”
De smid leek niet bepaald overtuigd. Hij beende naar de bron toe en leunde ertegenaan. Hij maakte nu niet langer deel uit van het publiek, maar sprak de rest aan.
“Is dat echt zo?” zei hij terwijl hij naar de anderen keek. “Jullie kennen mij en ik ken jullie. Wij weten allemaal hoe de adel vecht. Ze komen om ons mee te nemen, om in hun legers te vechten en ze beloven ons van alles, maar uiteindelijk zijn wij degenen die sterven, terwijl zij gewoon blijven doen wat ze willen.”
“Royce is anders!” drong Raymond aan.
“Waarom is hij anders?” kaatste de smid terug.
“Omdat hij een van ons is,” zei Raymond. “Hij is opgegroeid in een dorp. Hij weet hoe het is. Hij gééft om ons.”
De smid sneerde naar hem. “Als hij zoveel om ons geeft, waar is hij dan? Waarom is hij niet hier, in plaats van de man die beweert zijn broer te zijn?”
Raymond wist toen dat het geen zin had om te blijven aandringen. De mensen hier zouden niet naar hem luisteren, wat hij ook zei. Ze hadden te veel beloftes gehoord in hun leven, in de dagen voordat koning Carris zijn edelen had verboden om met elkaar te vechten. Alleen de gedachte dat Royce echt iets om hen gaf zou genoeg moeten zijn om mensen te overtuigen. De smid had gelijk: ze hadden geen reden om dat te geloven als hij niet eens hier was.
Raymond liet zijn paard keren en reed het dorp uit met zoveel waardigheid als hij kon opbrengen. Dat was niet veel.
Hij reed over het pad in de richting van het volgende dorp. Terwijl het begon te regenen, probeerde hij na te denken.
Hij hield van zijn broer, maar hij wenste ook dat Royce niet de drang had gevoeld om zijn vader te zoeken. Vanuit een objectief oogpunt kon Raymond wel begrijpen dat het vinden van de oude koning hen zou kunnen helpen. Maar uiteindelijk was Royce degene die de mensen zouden volgen. Royce was degene die ze moesten zien om in opstand te komen. Raymond wist niet of hij in staat zou zijn een leger bij elkaar te krijgen voor zijn broer zolang hij weg was.
Dat betekende dat wanneer koning Carris terugsloeg, de troepen van graaf Undine het in hun eentje tegen het volledige koninklijke leger moesten opnemen. Raymond wist niet hoe groot dat leger zou zijn, maar aangezien het werd samengesteld uit troepen van elke heer in het land… zouden ze geen schijn van kans hebben.
Als Royce hier nu maar kon zijn. Raymond twijfelde er niet aan dat hij in staat zou zijn om het leger bij elkaar te krijgen dat ze nodig hadden. Maar nu kon hij alleen maar hopen dat Lofen en Garet meer geluk hadden.
“We kunnen niet op geluk rekenen,” zei Raymond tegen zichzelf. “Niet wanneer de levens van zoveel mensen op het spel staan.”
Hij had met eigen ogen gezien wat de adel deed met degenen die hen in de weg stonden. Er waren de kooien, de martelingen op de levenssteen en erger. In het beste geval zou elk dorp verwoest worden en dat gaf de overgeblevenen alleen maar meer redenen om zich niet aan te sluiten bij de opstand.
Raymond zuchtte. Dit was een onmogelijke opgave; ze hadden Royce nodig, maar hij zou wegblijven zolang hij nog op zoek was naar zijn vader. Tenzij…
“Nee, dat werkt niet,” zei Raymond tegen zichzelf.
Maar misschien kon het wel werken. Het was niet alsof ook maar iemand hier wist hoe Royce eruitzag. Ze hadden misschien van hem gehoord, wisten misschien zelfs hoe hij er ongeveer uitzag, maar iedereen wist dat verhalen overdreven werden.
“Dit is een stom idee,” zei Raymond.
Het probleem was dat dit het enige idee was dat hij nu kon bedenken. Ja, het zou gevaarlijk zijn, want Royce werd gezocht. Ja, het zou later problemen op kunnen leveren: mensen zouden zich verraden voelen als ze erachter kwamen, sommigen zouden zelfs deserteren. Maar de meesten niet. De meesten zouden zich teveel verbonden voelen met het doel zodra ze deel uitmaakten van het leger, of ze zouden het te druk hebben met vechten om erover na te denken.
“Misschien zíén ze Royce niet eens van dichtbij,” mijmerde Raymond.
Hij besefte dat hij een beslissing had genomen zonder dat hij het doorhad en vervolgde zijn weg richting het volgende dorp. Hij koos een dorp dat wat verder weg lag, want hij wilde niet dat er verhalen uit Byesby rond zouden gaan. Dat zou zijn plan kunnen verpesten. Dít dorp was groter, met een herberg en een grote schuur die dienst deed als dorpswinkel. De aanblik van een man die het dorp in reed was hier geen reden voor de mensen om naar buiten te komen. Zodoende bleef Raymond op het dorpsplein op zijn paard zitten, roepend totdat de inwoners naar hem toe kwamen.
“Iedereen, luister. Luister naar me! Ik heb nieuws!”
Hij wachtte tot mensen zich om hem heen verzameld hadden alvorens hij zijn verhaal begon.
“Er komt oorlog!” zei hij. “Jullie hebben de verhalen gehoord: dat de zoon van de ware koning terug is gekomen. Hij heeft hertog die zijn eigen mensen onderdrukte verslagen! Nou, het is waar, en ik weet wat jullie denken. Jullie denken dat dit slechts de zoveelste adellijke ruzie is, iets waar jullie niets mee te maken hebben. Maar ik ben hier om jullie te vertellen dat het jullie wél aangaat. Dat dít iets anders is.”
“Oh, en waarom dan wel?” wilde een man achterin het groeiende publiek weten. Raymond kreeg het gevoel dat de spanning zich op dezelfde manier opbouwde als voorheen.
“Omdat dit een kans is om daadwerkelijk iets te veranderen. Omdat dit géén adellijke ruzie is, maar een kans om een wereld te creëren waarin we niet door een aantal elitaire mensen onderdrukt worden. Omdat dit een gevecht is waar de betrokkenen daadwerkelijk iets géven om mensen zoals u, mensen zoals wij allemaal.”
“Is dat zo?” vroeg de man. “Vertel dan eens, vreemdeling, wie ben jij dat je zoveel over de situatie weet?”
Raymond haalde diep adem. Hij wist dat dit het moment was waarop hij het moest doen of niet. En als hij het deed, kon hij het niet meer ongedaan maken.
“Kom op,” drong de man aan. “Wie ben jij om te zeggen dat een of andere edelman daadwerkelijk iets geeft om mensen zoals wij?”
“Het is simpel,” zei Raymond, en deze keer kon iedereen in het dorp hem horen. “Mijn naam is Royce en ik ben de zoon van Koning Philip, de ware en rechtmatige koning van dit land!”
HOOFDSTUK VIJF
Royce liep door een bos waar de bomen zich in elkaar verstrengelden tot hij het pad niet eens meer kon onderscheiden. Hij was verdwaald en op de een of andere manier wist hij dat dit een plek was waar verdwaald zijn gelijk stond aan sterven.
Hij liep door, niet wetend wat hij anders moest doen. De bomen leken steeds dichterbij te komen en hun takken sloegen in een onzichtbare wind tegen hem aan. Ze klauwden naar zijn huid. Nu raakte hij verstrikt in bramenstruiken die hem tegenhielden. Het kostte hem al zijn kracht om door te blijven gaan.
Maar waarom zou hij door blijven gaan? Hij wist niet waar hij was. Dus waarom zou hij door blijven lopen door de duisternis en onzekerheid van het bos? Hij begon vermoeid te raken. Dus waarom zou hij niet op een boomstam gaan