Royce kon niet onder woorden brengen hoe dankbaar hij was om dat te horen. Met alles dat hen te wachten stond… alleen was dat níét waar hij zich het meest zorgen over maakte. Hij maakte zich zorgen om wat hij had achtergelaten. Hij was pas net verloofd met Olivia en zijn gedachten gingen steeds naar de dochter van graaf Undine. Hij wenste dat ze meer tijd samen hadden kunnen doorbrengen voordat hij had moeten vertrekken… en als haar gezicht in zijn gedachten veranderde en op dat van Genevieve begon te lijken… nou, die gedachten kon hij in elk geval uit zijn hoofd zetten.
Royce zette door en concentreerde zich op de rit zodat hij niet hoefde te denken aan Genevieve, of de manier waarop ze hem aan de kant had gezet, of hoe snel alles met Olivia was gegaan.
Hij dacht er nog steeds over na toen Ember naar beneden dook en haar klauwen in Royce’ schouder zette toen ze landde. Ze krijste, maar wat Royce hoorde was de stem van Lori. De woorden van de heks kwamen heel duidelijk bij hem binnen.
“Volg de vogel, Royce. Zij zal je naar iemand brengen die je moet ontmoeten.”
Ember ging er weer vandoor. Royce volgde de vogel en vroeg zich af hoeveel controle de heks over haar had en wat Lori’s intenties precies waren. Ze had hem al verteld dat ze geweld en dood in zijn toekomst had gezien. Ze vond ook dat hij deels verantwoordelijk was voor de gebeurtenissen in het dorp. Royce had geen reden om te denken dat ze hem zou willen helpen.
Maar dat dééd ze wel. En omdat zij wist waar zijn vader was, kon Royce niet anders dan haar vertrouwen. Royce volgde de havik terwijl Ember over de hei naar een eenzaam, met turf afgedekt langhuis vloog. Er kwam rook bij vandaan.
Voor het huis brandde een vuur en het leek erop dat er van alles was verbrand, van meubilair tot kleding. De resten smeulden nog na. Er lagen twee lichamen naast het vuur, gekleed in de restanten van wat eruitzagen als soldatenuniformen. Ze waren zo doordrenkt met bloed dat het lastig was om te zien aan welke kant ze hadden gestaan. Maar verder zag Royce zag niemand.
“Hallo?” riep hij terwijl hij afsteeg. “Is daar iemand?”
Hij hield zijn hand op het heft van het kristallen zwaard voor het geval hij bandieten of andere vijanden tegen zou komen. Het was duidelijk dat hier íémand was geweest om die mannen te vermoorden, niet al te lang geleden. Maar nu leek het huis verlaten. De deur hing in de scharnieren, alsof hij was ingetrapt.
Op dat moment hoorde hij gegrom uit de deuropening en toen hij zich omdraaide zag hij een wezen met gele ogen in de deuropening staan.
“Een wolf!” riep Matilde vanaf haar steigerende paard.
Maar het wás geen wolf, niet helemaal. Dit wezen was groter en had zowel vosachtige als wolfachtige eigenschappen. Zijn tanden waren echter net zo lang als die van een wolf en zijn klauwen zagen er vlijmscherp uit. Het beest zat onder het bloed, schijnbaar afkomstig van de mannen.
“Geen wolf,” zei Neave. “Een bhargir, een magisch wezen.”
“Gewoon een grote wolf,” zei Sir Bolis, die afsteeg en zijn zwaard trok.
“Géén wolf,” hield Neave vol. “Mijn mensen vertellen verhalen over deze wezens. Sommigen zeggen dat ze gecreëerd zijn door kwaadaardige magiërs, anderen zeggen dat ze de zieken van de doden zijn, of mannen die aan elkaar genaaide huiden van beesten dragen en iets groters worden.”
Wat voor beest het ook was, hij zag er kwaad uit. Hij gromde en sloop naar voren. Royce zag dat de grote gele ogen op hem gefixeerd waren. Even dacht Royce dat het wezen hem zou bespringen. Toen landde Ember weer op zijn schouder.
“Zijn naam is Gwylim.”
“Wie?” vroeg Royce. “Wat is hier gaande, Lori?”
Maar de vogel ging er weer vandoor en Royce had het vermoeden dat hij hoe dan ook niet meer antwoorden zou hebben gekregen. Hij keek om en zag Sir Bolis naar voren lopen, zijn geheven zwaard klaar om het beest uit te schakelen.
“Het is in orde,” zei hij. “Ik regel het wel.”
De ridder wilde uithalen. Royce sprong bijna zonder na te denken tussenbeide en greep de arm van de jonge ridder vast.
“Wacht,” zei hij. “Wácht, Bolis.”
Hij voelde de ridder iets ontspannen, maar Bolis liet zijn zwaard niet zakken.
“Dat ding heeft twee mannen gedood en hij bedreigt ons,” zei Bolis. “We moeten hem doden zodat hij niet nog iemand kwaad kan doen!”
“Nog niet,” zei Royce. Hij keek naar de… hoe had Neave hem genoemd? Een bhargir? Hij zag nu dat niet al het bloed afkomstig was van de mannen. Het beest had een wond in zijn zij dat over de lengte van zijn flank liep. Geen wonder dat hij zo liep te grommen.
“Gwylim?” vroeg Royce.
Bijna zodra hij de naam had uitgesproken stopte de bhargir met grommen en hield zijn hoofd schuin. Hij keek hem aan met veel meer intelligentie dan waar een wolf toe in staat zou moeten zijn.
“Je begrijpt veel van wat ik zeg, nietwaar?” gokte Royce. “Ik ben gestuurd door de heks Lori. Als zij jouw naam kent, ken jij haar misschien ook?”
De wolf kon natuurlijk niet antwoorden, maar toch leek het dier te kalmeren. Hij liep naar Royce toe en ging aan zijn voeten liggen. Terwijl de bhargir dat deed, merkte Royce iets op dat hij nauwelijks kon bevatten: de wond in zijn zij begon zich te sluiten. Zijn huid sloot zich met een bijna onmogelijke snelheid. Er was beslist niets normaals aan dit wezen.
Royce wist niet wat hij moest doen. Het was duidelijk dat Lori hem om een reden naar dit wezen had toegestuurd, maar welke reden? Hij keek in het huis en probeerde erachter te komen, maar het huis was leeg, de inhoud zichtbaar gebruikt om het vuur dat ervoor brandde aan te steken. Waarom zouden plunderaars als de twee dode mannen zoiets doen?
Zonder iets wijzer te zijn geworden liep Royce terug naar zijn paard. Hij zag de bhargir naar hem kijken, zittend naast het vuur, de vlammen weerspiegeld in zijn ogen.
“Ik weet niet wat ik met je moet doen,” zei hij. “Maar ik denk dat je misschien wel intelligent genoeg bent om dat zelf te bepalen. Wil je met ons mee?”
Als antwoord wandelde het wolfachtige beest naar hem toe en ging naast Royce’ paard zitten. Royce had het vermoeden dat de bhargir geen moeite zou hebben om hen bij te houden.
“We nemen monsters met ons mee nu?” vroeg Sir Bolis.
“Hij is niet vreemder dan de rest van ons gezelschap,” zei Matilde.
“Maar wel veel gevaarlijker,” zei Neave met een ernstige uitdrukking op haar gezicht. “Dit is geen goed idee.”
Goed idee of niet, Royce wist zeker dat dit was wat hij moest doen. Hij dreef zijn paard aan en ze reden verder in de richting van Ablaver, met Ember die de weg wees. Als de vogel wist waarom hij hierheen was geleid om de bhargir te vinden die hen nu volgde, dan gaf ze hem geen antwoorden.
***
Royce kon Ablaver al ruiken voordat hij de stad zag. De stank van vis, vermengd met de geur van de zee, vertelde hem wat er hier gebeurde. Het was een stank die ervoor zorgde dat hij het liefst zou omkeren en wegrijden, maar hij reed door. De aanblik was niet bepaald een verbetering. Aan de ene kant bevonden zich walvisstations en er was iets aan de aanblik van zulke enorme, mooie wezens die opengesneden werden dat Royce bijna deed kokhalzen. Hij kon zichzelf bedwingen, maar het was niet makkelijk.
“We kunnen mensen niet vertellen wie we zijn,” waarschuwde hij de anderen.
“Want een groep die bestaat uit zowel Picti als ridders kan wel iederéén zijn,” merkte Mark op.
“Als mensen ernaar vragen dan zijn we huurlingen die de oorlog ontvluchten, op zoek naar een volgende opdracht,” zei Royce. “Ze zullen er waarschijnlijk vanuit gaan dat we deserteurs zijn, of bandieten of iets dergelijks.”
“Ik wil niet dat mensen denken dat ik een bandiet ben,” zei Bolis. “Ik ben een trouwe krijger