Agent Nul. Джек Марс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Джек Марс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия:
Жанр произведения: Шпионские детективы
Год издания: 0
isbn: 9781094305424
Скачать книгу
terwijl hij zijn bewusteloos verloor.

      HOOFDSTUK DRIE

      Toen Reid drieëntwintig was, kreeg hij een auto-ongeluk. Het stoplicht was op groen gesprongen en hij reed langzaam het kruispunt op. Een pickup truck reed door rood en knalde op zijn passagierszijde. Zijn hoofd sloeg tegen het raam. Enkele minuten was hij bewusteloos.

      Zijn enige verwonding was het gebroken slaapbeen op zijn schedel. Het genas prima; het enige bewijs van het ongeluk was de kleine bobbel achter zijn oor. De dokter had hem verteld dat het een vergroeid bot was.

      Het gekke aan het ongeluk was dat hoewel hij zich de gebeurtenis voor de geest on halen, hij zich geen pijn voor de geest kon herinneren – niet terwijl het gebeurde, en ook niet daarna.

      Maar nu voelde hij het wel. Toen hij weer bij kwam was er een bonzende, martelende pijn bij het kleine stukje bot achter zijn linkeroor. De operatiekamerlamp scheen weer in zijn ogen. Hij kneep zijn ogen samen en kreunde zachtjes. De kleinste beweging met zijn hoofd had een nieuwe steek in zijn nek tot gevolg.

      Plotseling flitsten zijn gedachten ergens naar. Het felle licht in zijn ogen was helemaal niet de lamp.

      De middagzon brandde tegen de blauwe, kraakheldere lucht. Een A-10 Warthog vloog over. Hij helde naar rechts en begon hoogte te verminderen over de platte, grauwe daken van Kandahar.

      Het visioen liep niet vloeiend door. Het kwam in flitsen, als foto’s op een rij; alsof je iemand onder stroboscooplicht zag dansen.

      Je staat op het beige dak van een deels vernietigd gebouw, een derde ervan is opgeblazen. Je brengt de loop naar je schouder, kijkt door het vizier, en richt op een man daarbeneden…

      Reid trok met zijn hoofd en kreunde. Hij was in de betonnen kamer, onder het kritisch oog van de operatiekamerlamp. Zijn vingers beefden en zijn ledematen voelden koud aan. Zweet drupte over zijn wenkbrauwen. Het leek erop dat hij in shock ging. Vanuit zijn ooghoek kon hij zien dat de linkerschouder van zijn hemd doordrenkt was met bloed.

      “Botvergroeiing,” sprak de kalme stem van de ondervrager. Toen grinnikte hij sardonisch. Een slanke hand verscheen in Reids gezichtsveld en greep de punttang. Tussen de knijpers van de tang zat iets kleins en zilverkleurigs, maar Reid kon geen details onderscheiden. Zijn zicht was wazig en de kamer kantelde licht. “Weet je wat dit is?”

      Reid schudde langzaam zijn hoofd.

      “Ik geef toe, zoiets heb ik maar een keer eerder gezien,” zei de ondervrager. “Een chip voor geheugenonderdrukking. Het is een bijzonder nuttig apparaatje voor mensen in jouw unieke situatie.” Hij liet de bloederige tang en het kleine zilverkleurige graantje op het plastic dienblad vallen.

      “Nee,” kreunde Reid. “Onmogelijk.” Het laatste woord kwam als gemompel uit. Geheugenonderdrukking? Dat was science fiction. Om te werken zou dat het gehele limbische systeem van de hersenen moeten beïnvloeden.

      De vijfde verdieping van de Ritz in Madrid. Je doet je zwarte vlinderdasje goed voordat je een deur intrapt, met een stevige hiel vlak boven de deurknop. De man binnenin is van zijn apropos gebracht; hij springt op en grijpt een pistool van het bureau. Maar nog voor de man het op jou kan richten, grijp je de hand met het pistool en draait die om en weg van je. Door de kracht breekt de pols zonder moeite.

      Reid schudde de troebele beelden uit zijn brein terwijl de ondervrager plaatsnam in de stoel tegenover hem.

      “U hebt iets met me gedaan,” prevelde hij.

      “Klopt,” stemde de ondervrager in. “We hebben je bevrijd uit je mentale gevangenis.” Met zijn strakke grijns leunde hij voorover, en zocht naar iets in Reids ogen. “Je begint het je te herinneren. Dit is fascinerend om te zien. Je bent in verwarring. Je pupillen zijn abnormaal verwijd, ondanks het licht. Wat is echt, ‘Professor Lawson’?”

      De sjeik. Op welke manier dan ook.

       “Wanneer onze herinneringen ons in de steek laten…”

       Laatst gezien: Onderduikadres in Teheran.

       “Wie zijn wij?”

       Een kogel klinkt hetzelfde in iedere taal… Wie had dat gezegd?

       “Wie worden wij?”

       Dat heb jij gezegd.

       Reid voelde zichzelf weer in het donker gat wegglijden. De ondervrager gaf hem twee klapjes in zijn gezicht, en hierdoor kwam hij met een schok weer in het kamertje terug. “Nu kunnen we in alle oprechtheid verdergaan. Dus vraag ik je het weer. Wat…is…jouw...naam?”

      Je betreedt de verhoorkamer in je eentje. De verdachte is geboeid aan een lusvormige bout in de tafel. Je reikt in je binnenzak en haalt er een door leer omhulde legitimatiepenning uit en opent het…

       “Reid. Lawson.” Zijn stem klonk weifelen. “Ik ben hoogleraar…Europese Geschiedenis…”

      De ondervrager zuchtte teleurgesteld. Hij wenkte met een vinger naar de woeste, fronsende man. Een zware vuist verdween in Reids wang. Een kies stuiterde over de vloer met een spoortje van vers bloed.

      Een moment was er geen pijn; zijn gezicht was murw en bonsde van de botsing. Toen werd dit vervangen door een nieuwe, duizelingwekkende pijn.

      “Nngg…” Hij probeerde de woorden te vormen, maar zijn lippen weigerden te bewegen.

      “Ik vraag het je weer,” zei de ondervrager. “Teheran?”

      De sjeik zat verscholen op een onderduikadres vermomd als een verlaten textielfabriek.

       “Zagreb?”

      Twee Iraanse mannen werden aangehouden op een privé-landingsbaan. Ze stonden op het punt op een chartervliegtuigje naar Parijs te stappen.

       “Madrid?”

      Het Ritzhotel, vijfde verdieping: een geactiveerde slapende cel met een kofferbom. Vermoedelijke bestemming: de Plaza de Cibeles.

       “Sjeik Mustafar?”

      Hij onderhandelde voor zijn leven. Gaf ons alles dat hij wist. Namen, plaatsen, plannen. Maar hij wist niet alles…

      “Ik weet dat je je aan het herinneren bent,” zei de ondervrager. “Je ogen verraden je…Nul.”

      Nul. Een beeld flitste door zijn hoofd: Een man met een piloten-zonnebril en een donker motorjack. Hij staat op de straathoek van een of andere Europese stad. Deint mee met de menigte. Niemand weet het. Niemand weet dat hij hier is.

      Reid probeerde de visioenen uit zijn hoofd. Wat gebeurde er toch met hem? De beelden dansten door zijn hoofd in korte stop-beweging, maar hij weigerde hen als herinneringen te erkennen. Ze waren onwaar. Op een of andere manier geïmplanteerd. Hij was een universiteitsprofessor, met twee tienerdochters en een bescheiden huisje in de Bronx…

      “Vertel wat je weet over onze plannen,” eiste de ondervrager bot.

      We zeggen niets. Nooit.

      De woorden bleven onophoudelijk door de grot van zijn gedachten galmen. We zeggen niets. Nooit.

      “Dit duurt te lang!” schreeuwde de lange Iraniër. “Dwing hem ertoe.”

      De ondervrager zuchtte. Hij reikte naar het metalen karretje – maar niet om de leugendetector aan te schakelen. In plaats daarvan bleven zijn vingers zweven boven het plastic dienblad. “Ik ben gewoonlijk een geduldige man,” zei hij tegen Reid. “Maar ik moet toegeven dat de frustratie van mijn partner enigszins aanstekelijk werkt.” Hij pakte de bloederige scalpel op, waarmee hij het kleine zilverkleurige graantje van zijn hoofd had geplukt, en drukte de rand van het lemmet zachtjes tegen Reids spijkerbroek, zo’n tien centimeter boven de knie. “We willen niets anders weten dan wat jij weet. Namen. Data. Wie hebt ingelicht over wat je weet. De identiteiten van je collega-agenten in het veld.”

      Morris. Reidigger. Johansson. Namen flitsten door zijn hoofd, en met elke naam verscheen een gezicht dat hij nooit eerder had gezien. Een jongere man met