“Papa?” Sara kwam de eetkamer binnen en ging tegenover hem zitten. Alsof ze zijn gedachten las, zei ze, “Vergeet niet dat ik een kunsttentoonstelling heb op school komende woensdagavond. Je komt toch?”
Hij glimlachte. “Vanzelfsprekend lieverd. Dat wil ik niet missen.” Hij klapte in zijn handen. “Zo! Wie gaat er met de grond gelijk worden gemaakt – ik bedoel, wie is er klaar voor een familiespel?”
“Kom maar op, ouwe,” riep Maya vanuit de keuken.
“Ouwe?” zei Reid verontwaardigd. “Ik ben achtendertig!”
“Ik blijf erbij.” Ze lachte terwijl ze de eetkamer binnenkwam. “O, het treinspel.” Haar grijns verwaterde tot een mager glimlachje. “Dit was mama’s lievelingsspel, toch?”
“O…ja.” Reid fronste. “Inderdaad.”
“Ik ben blauw!” meldde Sara. Ze greep naar de stukjes.
“Oranje,” zei Maya. “Pa, welke kleur? Papa, hallo?”
“O.” Reid schrok op uit zijn gedachten. “Sorry. Eh, groen.”
Maya duwde wat stukjes zijn kant op. Reid glimlachte geforceerd, hoewel zijn gedachten zwaar op hem drukten.
*
Twee spelletjes later, beide gewonnen door Maya, gingen de meisjes naar bed en Reid trok zich terug in zijn kantoortje. Het was een klein kamertje op de eerste verdieping, grenzend aan de hal.
Riverdale was geen goedkope buurt, maar Reid vond het belangrijk zich ervan te verzekeren dat zijn meiden in een veilige en gelukkige omgeving verkeerden. Er waren maar twee slaapkamers, dus had hij het kamertje op de eerste verdieping tot zijn kantoor gemaakt. Al zijn boeken en memorabilia waren in vrijwel elke beschikbare centimeter van het kamertje van drie-bij-drie-meter gepropt. Met zijn bureautje en een leren leunstoel erbij, was nog maar een klein stukje van het versleten tapijt te zien.
Hij viel geregeld op die leunstoel in slaap na lange nachten van aantekeningen maken, colleges voorbereiden, en biografieën herlezen. Hij begon er rugklachten van te krijgen. Maar als hij eerlijk was tegen zichzelf moest hij zeggen dat het er niet gemakkelijker op werd om in zijn eigen bed te slapen. De locatie was dan misschien veranderd – hij en de meisjes waren naar New York verhuisd kort na Kate’s overlijden – maar hij had nog steeds het king-size matras en bed dat van hun was geweest, van hem en Kate.
Hij zou gedacht hebben dat de pijn van het verlies van Kate inmiddels wat zou zijn afgenomen, op z’n minst een beetje. Soms was het ook wel minder, eventjes, en dan passeerde hij haar lievelingsrestaurant of flitste een van haar lievelingsfilms op TV voorbij en dan kwam het allemaal met een noodgang terug, vers alsof het gisteren gebeurd was.
Als een van de meisjes dan hetzelfde ervoer, spraken ze er niet over. Sterker nog, ze spraken openlijk over haar, iets waartoe Reid nog steeds niet in staat was.
Op een van zijn boekenplanken stond een foto van haar. Deze was genomen tijdens het huwelijk van een vriend, tien jaar terug. Op de meeste avonden stond het lijstje omgedraaid, anders zou hij er de hele avond naar zitten staren.
Hoe verbijsterend oneerlijk kon de wereld zijn. Het ene moment hadden ze alles – een mooi huis, leuke kinderen, geweldige loopbanen. Ze woonden in McLean in Virginia; hij werkte als adjunct-hoogleraar in de nabije George Washington University. Voor zijn baan moest hij veel reizen naar conferenties en bijeenkomsten en als gastspreker Europese Geschiedenis op universiteiten over het hele land. Kate werkte op de restauratieafdeling van het Smithsonian American Art Museum. Hun meisjes deden het prima. Het leven was perfect.
Maar zoals de beroemde uitspraak van Robert Frost, was niets van goud voor eeuwig. Op een winterse middag viel Kate flauw aan het werk – tenminste, dat was wat haar collega’s dachten toen ze plotseling verslapte en uit haar stoel viel. Ze belden een ambulance, maar het was al te laat. Ze werd bij aankomst in het ziekenhuis dood verklaard. Een embolie, hadden ze gezegd. Een bloedpropje was in haar hersenen terecht gekomen en had een ischemische beroerte veroorzaakt. De artsen gebruikten zoveel als mogelijk vrijwel onbegrijpelijke medisch jargon in hun uitleg, alsof dat op een of andere manier de klap zou verzachten.
Het ergste was nog dat Reid van huis was geweest toen het gebeurde. Hij gaf lezingen over de Middeleeuwen tijdens een congres voor bachelorstudenten in Houston in Texas toen ze hem belden.
Dat was hoe hij erachter gekomen was dat zijn vrouw overleden was. Een telefoontje, net buiten een conferentiezaal. Toen volgde de vlucht naar huis, de pogingen om zijn dochters te troosten temidden van zijn eigen diepe rouw, en uiteindelijk de verhuizing naar New York.
Hij zette zich tegen de stoel af om overeind te komen en draaide de foto om. Hij dacht niet graag aan het hele gebeuren, het einde en de nasleep. Dit was hoe hij haar zich wilde herinneren, op de foto, Kate op haar hoogtepunt. Dat was de herinnering die hij verkoos.
Er was iets anders, iets aan het randje van zijn bewustzijn – een soort vage herinnering die naar het oppervlak probeerde te komen terwijl hij naar de foto zat te staren. Het leek bijna een soort déjà vu, maar niet van het huidige moment. Het was alsof zijn onderbewuste iets naar boven probeerde te duwen.
Een plotseling geklop op de deur bracht hem met een schok terug naar de realiteit. Reid aarzelde, en vroeg zich af wie het zou kunnen zijn. Het was bijna middernacht; de meisjes waren al een paar uur geleden naar bed gegaan. Weer werd er stevig geklopt. Hij was bezorgd dat het de kinderen zou wekken, en haastte zich naar de deur. Hij woonde per slot van rekening in een veilige buurt en had er geen reden toe bang te zijn om zijn voordeur te openen, middernacht of niet.
De ijzige winter was niet waarom hij ter plekke bevroor. Hij staarde verrast naar de drie mannen aan de andere kant van de deur. Ze kwamen duidelijk uit het Midden-Oosten, elk met een donkere huid, een donkere baard, en diepliggende ogen. Ze waren gekleed in dikke zwarte jassen en laarzen. De twee die elk aan een kant van de deuropening stonden waren lang en slungelig; de derde, achter hen, was breed geschouderd en kolossaal, met een gespeelde permanente frons.
“Reid Lawson,” zei de lange man aan de linkerkant. “Ben jij dat?” Zijn accent klonk Iraans, maar het was geen sterk accent. Dat suggereerde dat hij al een behoorlijke tijd in Amerika woonde.
Reids keel werd droog toen hij over hun schouders een grijs busje aan het trottoir geparkeerd zag. De koplampen waren uitgeschakeld. “Eh, sorry,” zei hij tegen hen. “Ik denk dat jullie bij het verkeerde huis zitten.”
De lange man rechts hield een mobiele telefoon omhoog zodat die voor zijn twee kompanen te zien was. De man links, die de vraag had gesteld, knikte eenmaal.
Zonder waarschuwing boog de kolossale man zich voorover, verrassend snel voor zijn omvang. Een vlezige hand greep naar Reids keel. Reid wrong zich per ongeluk weg, net buiten bereik, door achteruit te stommelen en bijna over zijn eigen voeten te struikelen. Hij herstelde zich, zijn vingertoppen raakten de betegelde vloer.
Terwijl hij achteruit bewoog om zijn evenwicht te hervinden, betraden de drie mannen de woning. Hij raakte in paniek, dacht alleen aan de meisjes die boven in hun bed lagen te slapen.
Hij draaide zich om en rende de hal door naar de keuken en om het keukeneiland heen. Hij wierp een blik over zijn schouders – de mannen zaten hem achterna. Mobiele telefoon, dacht hij wanhopig. Het was op zijn bureau in zijn kantoortje, en zijn belagers blokkeerden zijn pad.
Hij moest ze het huis uit leiden, en weg van de meisjes. Rechts was de deur naar de achtertuin. Hij gooide hem open en rende het terras op. Een van de mannen vloekte in een buitenlandse taal – Arabisch, dacht hij – terwijl ze hem achtervolgden. Reid sprong over de balustrade van het terras en kwam terecht in de kleine achtertuin. Een pijnscheut schoot door zijn enkel door de klap van de landing, maar hij negeerde het. Hij