Hij zuchtte. “Je hebt gelijk. Sorry. Ik kan je niet vertellen waar ik ben, Maya. En het is niet verstandig dat ik lang aan de telefoon blijf. Doe precies wat je tante zegt, oké? Je zal een tijdje uit het huis moeten gaan. Ga niet naar school. Ga niet ergens rondlopen. Praat niet over mij aan de telefoon of via een computer. Heb je dat begrepen?”
“Nee, ik begrijp er niets van! Zit je in de problemen? Moeten we de politie bellen?”
“Nee, doe dat maar niet,” zei hij. “Nog niet. Geef me…geef me alleen even de tijd om orde op zaken te stellen.”
Een lang moment was ze stil. Toen zij ze, “Beloof me alleen dat alles goed gaat met je.”
Hij kromp ineen.
“Papa?”
“Ja,” zei hij, iets te krachtig. “Alles gaat prima. Doe alsjeblieft wat ik zeg en ga mee met tante Linda. Ik hou van jullie allebei. Zeg dat namens mij tegen Sara, en geef haar een knuffel voor me. Ik zal contact opnemen met je zogauw ik kan-“
“Wacht, wacht!” zei Maya. “Hoe zal je contact met ons opnemen als je niet weet waar we zijn?”
Hij dacht even na. Hij kon Ronnie niet vragen om zich hier verder bij te betrekken. Hij kon de meisjes niet rechtstreeks bellen. En hij kon het risico niet lopen te weten waar ze waren, omdat dat tegen hem kon worden gebruikt…
“Ik zal een nepaccount opzetten,” zei Maya, “onder een andere naam. Je zal weten wat het is. Ik zal het alleen checken vanuit de hotelcomputers. Als je contact met ons moet opnemen, stuur een berichtje.”
Reid begreep het direct. Hij voelde een vlaag van trots; ze was zo slim, en zoveel rustiger onder stress dan hij ooit zou kunnen zijn.
“Papa?”
“Ja,” zei hij. “Goed idee. Pas op je zusje. Ik moet gaan…”
“Ik hou ook van jou,” zei Maya.
Hij beëindigde het gesprek. Toen snufte hij. Weer kwam het, dat prikkende instinct om naar huis te vluchten, naar hen, om hen veilig te houden, om hun koffers te pakken en ervandoor te gaan…
Dat was geen optie. Wat dit ook was, wie hem ook probeerde te pakken, ze hadden hem eenmaal gevonden. Hij had onwaarschijnlijk veel geluk gehad dat ze niet achter zijn meisjes aanzaten. Misschien wisten ze niet dat hij kinderen had. De volgende keer, als er tenminste een volgende keer was, zou hij misschien niet zo’n geluk hebben.
Reid opende de telefoon, trok de SIM-kaart eruit, en brak het doormidden. Hij gooide de stukken in een riool. Terwijl hij de straat uitliep, gooide hij de batterij in een vuilnisbak, en de twee helften van de telefoon in andere bakken.
Hij wist dat hij in de richting van de Rue de Stalingrad liep, hoewel hij geen idee wat hij zou doen als hij daar arriveerde. Zijn brein schreeuwde hem toe om van richting te veranderen, ergens anders heen te gaan. Maar die koelbloedigheid in zijn onderbewustzijn dwong hem verder te gaan.
Zijn ontvoerders hadden hem gevraagd wat hij van hun “plannen” wist. De locaties waar ze naar hadden gevraagd, Zagreb en Madrid en Teheran, daartussen moest een overeenkomst bestaan, en ze hielden duidelijk verband met de mannen die hem ontvoerd hadden. Wat deze visioenen ook waren – hij weigerde nog altijd om hen als iets anders aan te merken – ze bezaten de kennis van wat er ofwel gebeurd was ofwel stond te gebeuren. Kennis die hij niet kende. Hoe meer hij erover nadacht, hoe meer een gevoel van dringendheid in zijn hoofd zat te zeuren.
Nee, het was meer dan dat. Het voelde aan als een verplichting.
Zijn ontvoerders waren op het oog bereid geweest om hem langzaam om zeep te helpen om erachter te komen wat hij wist. En hij had het gevoel dat als hij er niet achter kon komen wat dit was en wat het dan was wat hij zou moeten weten, er meer mensen zouden sterven.
“Monsieur.” Reid schrok op uit zijn overpeinzingen toen een moederlijke dame met een omgeslagen sjaal zachtjes zijn arm aanraakte. “U bloedt,” zei ze in het Engels, en wees naar haar eigen wenkbrauwen.
“Oh. Merci.” Hij raakte met twee vingers zijn rechterwenkbrauw aan. Een kleine snee daar had het verband volledig ondergebloed en er liep een druppeltje bloed over zijn gezicht. “Ik moet een drogist gaan zoeken,” mompelde hij hardop.
Toen zoog hij de adem in terwijl een gedachte plotsklaps in hem opkwam: er was een drogisterij twee straten verder en naar links. Hij was er nooit binnen geweest – niet bij zijn eigen onbetrouwbare informatie in ieder geval – maar hij wist het gewoon, net zo gemakkelijk als hij de weg naar Pap’s Deli kende.
Een rilling liep over zijn rug. De andere visioenen waren min of meer lichamelijk geweest, en hadden zich gemanifesteerd uit een externe stimulans, zicht, geluid en zelfs geur. Ditmaal was er geen bijbehorend visioen. Het was een gewone kennisoproep, net zoals dat hij wist waar hij bij ieder straatbordje moest afslaan. Net zoals dat hij wist hoe hij de Beretta moest laden.
Hij nam de beslissing voor het licht op groen sprong. Hij zou naar deze bijeenkomst gaan, en zoveel mogelijk informatie verzamelen. Daarna zou hij beslissen wat daarmee te doen – het aan de autoriteiten doorgeven misschien, en zijn naam zuiveren met betrekking tot de vier mannen in de kelder. Dan mochten zij fijn de arrestaties uitvoeren terwijl hij huiswaarts vertrok naar zijn kinderen.
In de drogisterij kocht hij een dun tubetje superlijm, een doos verbandpleisters, wattenstaafjes en een foundation van bijna dezelfde kleur als zijn huid. Toen bracht hij zijn aankopen naar het toilet en deed de deur op slot.
Hij pelde het verband weg dat hij willekeurig op zijn gezicht had geplakt in het appartement, en waste de bloedkorsten van zijn wonden. Op de kleinere sneden deed hij de pleisters. Bij de diepere wonden, die normaal gezien hechtingen zouden vereisen, perste hij de randen van de huid samen en kneep een druppel superlijm uit. Gedurende het hele proces siste hij door zijn tanden. Daarna hield hij gedurende dertig seconden de adem in. De lijm brandde verschrikkelijk maar dat werd minder naarmate het droogde. Tenslotte wreef hij foundation over de contouren van zijn gezicht, in het bijzonder de nieuwe die door zijn sadistische voormalige ontvoerders waren aangebracht. Het was niet mogelijk om zijn gezwollen oog en gekneusde kaak te verbergen, maar tenminste zou hij nu minder bekijks hebben op straat.
Het geheel nam ongeveer een half uur in beslag. In die tijd bonsden klanten tweemaal op de deur van het toilet (de tweede keer riep een vrouw in het Frans dat haar kind bijna in zijn broek plaste). Beide malen riep Reid alleen maar terug, “Occupé!”
Toen hij eindelijk klaar was bestudeerde hij zichzelf in de spiegel. Het was niet bepaald perfect, maar het leek er tenminste niet op alsof hij in elkaar geramd was in een ondergrondse martelkamer. Hij vroeg zich af of hij een donkerdere foundation had moeten kiezen, iets om hem er meer als een buitenlander uit te laten zien. Wist de beller wie hij hoorde te ontmoeten? Zouden ze herkennen wie hij was – of wie ze dachten die hij was? De drie mannen die naar zijn huis waren gekomen, hadden niet zo zeker van hun zaak geleken; ze hadden het met een foto moeten controleren.
“Waar ben ik mee bezig?” vroeg hij zichzelf. Je bereid je voor op een vergadering met een gevaarlijke crimineel die waarschijnlijk een bekende terrorist is, zei de stem in zijn hoofd – niet die nieuwe, opdringerige stem, maar zijn eigen stem, van Reid Lawson. Dat was zijn eigen gezond verstand, dat hem bespotte.
Toen deed de bedaarde, assertieve persoonlijkheid van zich horen. Je gaat het prima doen, zei het tegen hem. Niets dat je niet eerder gedaan hebt. Zijn hand reikte instinctief naar de kolf van zijn Beretta die achterin zijn broek gestoken was, verhuld door zijn nieuwe jas. Je weet precies wat je moet doen.
Voordat hij de drogist verliet, kocht hij nog een paar dingen: een goedkoop horloge, een flesje water, en twee chocoladerepen. Buiten op het trottoir verorberde hij de chocoladerepen. Hij wist niet zeker hoeveel bloed hij had verloren en hij wilde zijn bloedsuikerniveau op peil houden. Hij dronk de hele fles water op en vroeg toen een voorbijganger hoe laat het was. Hij stelde de tijd in op het horloge en deed het om zijn pols.
Het was half