Ze wandelden door een stenen gang die draaide en keerde. Ze werden tot een smalle trap geleid die enkel door een fakkel verlicht werd. Ze volgden dicht achter de vrouw die gewoonweg doorwandelde alsof ze er van uit ging dat ze zouden volgen.
Caitlin wilde nog meer vragen stellen om van haar te horen waar ze waren, maar toen ze de top van de trap bereikten, ging de kamer open en kregen ze fantastisch uitzicht te zien. Het was adembenemend en ze realiseerde zich dat ze in een enorme kerk waren. Dat gedeelte van de vraag was op zijn minst al beantwoord.
Caitlin had er weer eens spijt van dat ze niet beter opgelet had in de geschiedenisles of tijdens architectuur en ze had er spijt van omdat ze op het eerste zicht niet kon zeggen welke kerk dit precies was. Ze dacht terug aan al de geweldige kerken die ze al had bezocht—de Notre Dame in Parijs, de Duomo in Florence—en ze kon alleen maar bedenken dat die kerken hieraan deden denken.
Het schip van de kerk strekte zich honderden meter uit en had een betegelde marmeren vloer en muren die versierd waren met tientallen uitgebeitelde stenen standbeelden. Dit gedeelte had opgaande versterkte plafonds die wel honderd meter hoog waren. Hoog bovenaan waren rijen en rijen van gebogen glasramen die de kerk deden baden in een zacht, veelkleurig licht. Op het uiteinde bevond zich een enorm rond stuk uit glas-in-lood dat het licht filterde op een enorm verguld altaar. Hiervoor verspreid stonden honderden kleine houten stoelen voor de gelovigen.
Maar nu was de kerk leeg. Het was alsof ze de plek helemaal voor zich alleen hadden.
Ze liepen door de ruimte en volgden de vampier. Hun voetstappen echoden en trilden na in de enorme lege hal.
"Welke kerk is dit?" vroeg Caitlin eindelijk.
"Westminster Abbey," zei de stem van de vrouw, terwijl ze doorging met wandelen. "Hier staat de troon waarop gedurende duizenden jaren koningen en koninginnen gekroond werden."
Westminster Abbey, dacht Caitlin. Ze wist dat dat in Engeland was. In Londen, trouwens.
Londen.
Het idee dat ze hier was, deed haar duizelen. Het was overweldigend, verbazingwekkend. Ze was nooit eerder hier geweest en ze had hier altijd al willen zijn. Ze had vrienden die hier geweest waren en had online foto’s gezien. Het was voor haar niet te vatten dat ze hier waren, ook al omwille van de lange middeleeuwse geschiedenis van de stad. De kerk alleen al was duizenden jaren oud—en ze wist dat er nog meer zoals deze waren in deze stad. Maar ze wist nog altijd in welk jaar ze zich bevonden.
"En in welk jaar zijn we?" vroeg Caitlin nerveus.
Maar hun gids liep zo snel dat ze de grote kapel al door was en onder een andere deur met bogen doorliep, waardoor Caitlin en Caleb gedwongen werden om zich te haasten om het tempo te kunnen volgen.
Toen ze binnen gingen, was Caitlin verbaasd dat ze zich in een klooster bevond. Er was een lange stenen gang met stenen muren en standbeelden aan de ene kant, en open bogen aan de andere. Deze bogen waren blootgesteld aan het weer en er doorheen kon ze een kleine, vredige tuin zien. Het deed haar denken aan de vele andere kloosters waar ze geweest was; ze begon het patroon van hun eenvoud te zien, hun leegte, de muren met bogen, de zuilen, de goed onderhouden tuinen. Dit alles voelde aan als een plek om te schuilen voor de wereld, als een plaats voor gebed en stille bezinning.
De vampier stopte eindelijk en keek hen aan. Ze staarde terug naar Caitlin met haar grote, medelevende ogen en leek vanuit een andere wereld te komen.
"We zijn dicht bij de eeuwwisseling," zei ze.
Caitlin dacht een ogenblik na. "Welke eeuw?" vroeg ze.
"De zestiende natuurlijk. Het is 1599.”
1599, Caitlin dacht na. Het idee overdonderde haar. Eens te meer, wenste ze dat ze de geschiedenis wat beter bestudeerd had. Voordien was ze van 1791 naar 1789 gegaan. Maar nu was ze in 1599. Bijna een sprong van 200 jaar.
Ze kon zich voor de geest halen hoe vele dingen er primitief hadden uitgezien, zelfs in 1789—het gemis aan sanitair, dat de straten van zand waren, mensen die bijna nooit een bad namen. Ze kon zich zelfs niet voorstellen hoe die dingen tweehonderd jaar geleden nog primitief waren. Natuurlijk kon ze minder herkennen hier dan in gelijk welk ander tijdperk. Zelfs Londen zou amper te herkennen zijn. Het maakte dat ze zich geïsoleerd en alleen voelde in een verre wereld en afgelegen plek. Wanneer Caleb hier niet bij haar zou zijn, zou ze zich compleet verlaten gevoeld hebben.
Maar tezelfdertijd, kwamen deze architectuur, deze kerk, deze kloosters—haar allemaal zo bekend voor. Trouwens, ze wandelde door precies dezelfde Westminster Abbey als diegene die nu nog bestond in de 21ste eeuw. Dat niet alleen, zelfs nu, was het gebouw al oud, het stond er al eeuwen. En dat stelde haar een beetje gerust.
Maar waarom werd ze teruggestuurd naar dit tijdperk? Naar deze plek? Duidelijk was dit van grote betekenis voor haar missie.
Londen. 1599.
Was dit het tijdperk waarin Shakespeare geleefd had? Ze vroeg het zich af, haar hart klopte plotseling sneller, terwijl ze zich inbeeldde, dat misschien, alleen misschien, dat ze een glimp van hem zou kunnen opvangen, in levende lijve.
Ze wandelden stilletjes en gingen door gang na gang.
"Londen in 1599 is niet zo primitief als je zou denken," zei hun gids, terwijl ze met een glimlach naar hen keek.
Caitlin voelde zich beschaamd, alsof haar gedachten gelezen werden. Zoals altijd wist dat ze beter had moeten opletten, om ze te beschermen. Ze hoopte dat ze deze vampier niet beledigd had.
"Het geeft niet," antwoordde ze, terwijl ze haar gedachten opnieuw las. "Ons tijdperk is op veel gebieden die jullie nu gewoon vinden, primitief in technologisch opzicht. Maar op andere gebieden zijn we gesofisticeerder dan in jullie moderne tijd. We zijn extreem goed op de hoogte en belezen. Boeken maken hier de dienst uit. Misschien zijn we een volk met primitieve middelen, maar we beschikken wel over een zeer scherp intellect.
“Nog belangrijker is dat dit een tijdperk is dat van cruciaal belang is voor het vampierras. We bevinden ons hier op een kruispunt. Je bent met reden tijdens de eeuwwisseling hier terechtgekomen.”
"Waarom?" vroeg Caleb.
De vrouw glimlachte naar hen voor ze nog door een volgende deur naar binnen gingen.
"Dit antwoord zul je zelf moeten vinden.”
Ze gingen een volgende al even magnifieke kamer binnen, met hoge plafonds, glasramen, marmeren vloeren, versierd met enorme kandelaars, en uitgesneden beelden van koningen en heiligen. Maar deze kamer was anders dan de anderen. Ze stond vol sarcofagen en beelden die overal zorgvuldig geplaatst waren en in het midden was er een enorme tombe van een tiental meter hoog die helemaal bedekt was met goud.
Terwijl ze volgden, ging hun gids er recht op af. Ze stopte ervoor en richtte zich tot hen.
Caitlin keek op naar de magnifieke tombe: ze was groot en imposant. Het was zelf een magnifiek kunstwerk dat belegd met was goud en versierd met verfijnd snijwerk. Ze voelde dat er een belangrijke energie van uitging.
"De tombe van Sint Eduard de Belijder," zei de vampier. "Het is een heilige plaats, een plaats voor pelgrimstochten voor ons ras en dat al gedurende honderden jaren. Er wordt gezegd dat als iemand hier bidt dat die persoon dan in geval van ziekte wonderbaarlijke genezingen zal ontvangen. Kijk naar de steen aan jullie voeten: hij werd uitgesleten door alle mensen die hier doorheen de tijd geknield hebben.”
Caitlin keek naar beneden en zag inderdaad dat de hoeken van het marmeren platform lichtjes ingedrukt waren. Ze was opgetogen bij de gedachte dat zoveel mensen doorheen de eeuwen hier geknield hadden.
“Maar in jouw geval," zo ging ze verder, "is het zelfs nog belangrijker.”
Ze keerde zich om, en keek Caitlin direct aan.
"Je sleutel," zei ze tegen Caitlin.
Caitlin stond versteld. Over welke sleutel had ze het? Ze tastte in haar zakken, en voelde opnieuw de twee sleutels die ze tot dusver gevonden had. Ze was niet zeker welke de vrouw nodig had.
Ze