Langzaamaan kon hij het zich herinneren. Hij was in 1789 in de Notre Dame geweest in Parijs. Hij had gevochten met Kyle, Kendra, Sergei en hun mensen en had hen kunnen afweren zodat Caitlin en Caleb hadden kunnen ontsnappen. Het was het minste geweest wat hij kon doen, en hij was hun dat verschuldigd, zeker nadat hij haar in gevaar had gebracht door zijn roekeloze romance met Kendra.
Omdat zij zodanig in de minderheid waren, had hij zijn gedaanteverwisselingskrachten gebruikt en was hij erin geslaagd om hen net genoeg in verwarring te brengen om aanzienlijke schade aan te richten, waardoor vele van Kyle’s mannen uitgeschakeld werden en de andere geen schade meer konden aanrichten, waardoor hij kon vluchten met Polly.
Polly.
Ze was de hele tijd bij hem geweest en had ridderlijk gevochten. Onder hun tweetjes hadden ze ze een heuse strijdkracht gevormd. Ze waren ontsnapt door het plafond van de Notre Dame en waren ’s nachts op zoek gegaan naar Caitlin en Caleb. Ja. Het begon allemaal terug te komen….
Sam was er achter gekomen dat zijn zuster teruggereisd was in de tijd en hij wist onmiddellijk dat hij ook terug moest gaan om zijn fouten recht te zetten, om Caitlin terug te vinden, om zijn verontschuldigingen aan te bieden en om haar te beschermen. Hij wist dat zij het niet nodig had: ze was nu een betere krijger dan hijzelf was en ze had Caleb. Maar ze was tenslotte zijn zuster en de drang om haar te beschermen was niet iets dat hij zomaar af kon zetten.
Polly had er op aangedrongen met hem mee te gaan. Zij was er ook op gebrand om Caitlin terug te zien en was haar een verklaring schuldig. Sam had er niets op tegen en ze waren samen teruggegaan.
Sam keek nu terug rond en tuurde over de velden met een vragende blik in zijn ogen.
“Polly?” riep hij uit. Hij probeerde een reactie uit te lokken.
Geen antwoord.
Hij wandelde in de richting van de heuvelrand en hoopte zicht te krijgen op het landschap.
“Polly!?” riep hij opnieuw uit, maar deze keer luider.
“Eindelijk!” hoorde hij een stem antwoorden.
Toen Sam in de richting van de stem keek, verscheen Polly. Ze wandelde langs de horizon die een heuvel omrandde. Ze droeg een hoopje aardbeien in haar armen en was er eentje aan het opeten. Ze had haar mond vol toen ze sprak. “Ik heb de hele morgen al op je gewacht! Jongens toch! Je houdt echt wel van slapen, of niet soms!?”
Sam was heel blij om haar te zien. Door haar te zien, besefte hij hoe alleen hij zich had gevoeld toen hij terugkeerde en hoe gelukkig hij was om gezelschap te hebben. Hij besefte, ondanks alles, ook hoeveel ze voor hem was gaan betekenen. Zeker zijn fiasco met Kendra, kon hij het gezelschap van een normaal meisje appreciëren en hij stelde Polly meer op prijs dan ze zelf kon vermoeden. Terwijl ze dichter naar elkaar toegroeiden en de zon haar lichtbruin haar, haar doorschijnende witte huid en haar blauwe ogen deed oplichten, werd hij opnieuw verrast door haar natuurlijke schoonheid.
Hij stond op het punt om te reageren, maar zoals gewoonlijk maakte zij het onmogelijk om er een woord tussen te krijgen.
“Ik werd wakker op minder dan drie meter van jou,” zo ging ze verder, toen ze dichterbij kwam terwijl ze nog een aardbei opat, “en ik schudde en schudde jou door elkaar, maar je wilde maar niet wakker worden! Dus ging ik weg om wat voedsel te verzamelen. Ik kan niet wachten om deze plek te verlaten, maar ik vond dat ik je niet bij de vogels kon achterlaten voor ik vertrok. We moeten Caitlin vinden. Wie weet er waar ze is? Het is mogelijk dat ze nu onze hulp kan gebruiken. En al wat jij doet is slapen! Trouwens, waarom kwamen we ook terug als we niet opstaan, en verdergaan en —”
“Alsjeblief!” riep Sam uit, terwijl hij in lachen uitbarstte. “Ik kan er geen woord tussenkrijgen!”
Polly stopte en staarde hem aan, ze keek verrast, alsof ze geen idee had dat ze zoveel aan het woord was.
“Wel dan,” zei ze, “spreek!”
Sam staarde haar op zijn beurt aan en werd afgeleid door hoe blauw haar ogen er uit zagen in het licht van de vroege ochtend. Eindelijk had hij een kans om te spreken, maar hij stokte, en vergat wat hij had willen zeggen.
“Uh…” begon hij.
Polly gooide haar handen in de lucht.
“Jongens!” zo riep ze uit. “Ze willen nooit praten—maar ze hebben zelf nooit wat te zeggen! Wel, ik kan hier niet langer op wachten!” zei ze, ze haastte zich en baande zich een weg door de velden. Ondertussen at ze nog een aardbei.
“Wacht!” riep Sam uit, terwijl hij zich haastte om haar bij te houden. “Waar ga je naartoe?”
“Waarom, om Caitlin te vinden, natuurlijk!”
“Weet jij waar ze is?” vroeg hij.
“Nee,” zei ze. “Maar ik weet waar ze niet is—en dat is in dit veld! We moeten hier weg raken. De dichtsbijzijnde stad vinden, of gebouwen, of wat dan ook, en uitvissen in welk tijdperk we ons bevinden. We moeten ergens starten! En dat is niet op deze plek!”
“Wel, denk je niet dat ook ik mijn zuster wil vinden?!” riep Sam wanhopig uit.
Eindelijk stopte ze en draaide ze zich om, zodat ze recht tegenover hem stond.
“Ik bedoel, wil je dan geen gezelschap?” vroeg Sam, en hij realiseerde zich dat de manier waarop hij het uitdrukte, liet zien hoe erg hij naar Caitlin wilde zoeken met haar. “Wil je dan niet samen zoeken?”
Polly keek hem terug met haar grote blauwe ogen aan. Het was net of ze hem van naderbij wilde bestuderen om een beter beeld van hem te krijgen. Hij voelde dat hij nu van nabij bekeken werd en hij kon zien dat ze zich onzeker voelde. Hij kon niet begrijpen waarom.
“Ik weet het niet,” zei ze eindelijk. “Ik bedoel, je redde jezelf redelijk goed in Parijs—Dat moet ik toegeven maar…”
Ze stopte even.
“Wat is er?” vroeg hij eindelijk.
Polly schraapte haar keel.
“Wel, als je het dan toch wil weten, de laatste—hm—jongen—waar ik wat mee had—Sergei—bleek een leugenaar en een bedrieger te zijn. Hij heeft me erin geluisd en me gebruikt. Ik was te dom om het zelf in te zien. Maar, ik zal me geen tweede keer aan dezelfde steen stoten. En ik ben nog niet klaar om iemand anders van het mannelijke geslacht te vertrouwen—zelfs jou niet. Ik wil nu gewoon mijn tijd niet verspillen aan jongens op dit moment. Niet dat jij en ik—niet dat ik bedoel dat wij—niet dat ik op die manier over jou denk—als iets meer dan een vriend—dan een kennis—”
Polly begon te stotteren en hij kon merken hoe zenuwachtig ze was. Hij kon er niets aan doen, maar het deed hem vanbinnen lachen.
“—maar, het is gewoon dat, los daarvan, ik heb genoeg van jongens. Ik wil je niet beledigen.”
Sam zette een brede glimlach op. Hij hield van haar durf en van haar pit.
“Ik voel me niet beledigd,” antwoordde hij. “Om de waarheid te zeggen,” zei hij, “Ik heb genoeg van meisjes.”
Polly opende haar ogen met grote verbazing. Het was duidelijk niet het antwoord dat ze verwacht had.
“Maar ik denk dat we een betere kans maken om mijn zuster te vinden wanneer we samen zoeken. Ik bedoel—gewoon—” Sam schraapte zijn keel, “—gewoon, op professioneel gebied.”
Nu was het Polly’s beurt om te glimlachen.
“Op professioneel gebied,” herhaalde ze.
Sam reikte, op een formele manier, haar de hand.
“Ik bedoel, we zijn gewoon vrienden—niets meer,” zei hij. “Ik heb de meisjes voor altijd afgezworen. Wat er ook gebeurt.”
“En ik heb de jongens voor altijd afgezworen. Wat er ook gebeurt,” zei Polly, terwijl ze nog altijd onderzoekend naar zijn hand keek en die onzeker