Hij grinnikte breeduit.
“Dus,” voegde hij toe, “je hebt dezelfde fout als vele andere veroveraars in wording gemaakt. Je vertrouwde op tovenarij bij het naderen van deze hoofdstad – en nu zal je de prijs betalen.”
Over de gehele borstwering klonken hoorns. Volusia keek en was geschokt toen ze een leger van soldaten aan de horizon zag staan. De horizon zag zwart met honderdduizenden, een immens leger, veel meer dan de mannen die ze achter haar had staan. Ze stonden duidelijk achter de muren te wachten, aan de andere kant van de hoofdstad, in de woestijn, op het bevel van de Keizerlijke aanvoerder. Ze was niet zomaar in een andere veldslag gelopen – dit was een totale oorlog.
Er klonk nog een hoorn en plotseling gingen de massief gouden deuren voor haar open. Ze gingen steeds verder open, ondertussen klonk er een luide strijdkreet terwijl nog meer duizenden Keizerlijke soldaten tevoorschijn kwamen, recht op ze af.
Tegelijkertijd vielen de honderdduizenden soldaten aan de horizon ook aan. Ze splitsten hun krachten rond de Keizerlijke stad op en vielen van beide kanten aan.
Volusia bleef standvastig staan, hief een enkele vuist omhoog en zwaaide het neer.
Achter haar schreeuwde haar leger een luide strijdkreet terwijl voorwaarts rende, de Keizerlijke mannen tegemoet.
Volusia wist dat dit de veldslag was die het lot van de hoofdstad bepaalde – het uiteindelijk lot van het Keizerrijk. Haar tovenaars hadden haar laten vallen - maar haar soldaten zouden dat niet doen. Tenslotte kon ze wreder zijn dan enig andere man en daar had ze geen tovenarij voor nodig.
Ze zag de mannen op haar af komen en ze bleef staan, ze genoot van de kans om te doden of gedood te worden.
HOOFDSTUK ZES
Gwendolyn opende haar ogen toen ze een schok en een stoot tegen haar hoofd voelde en ze keek gedesoriënteerd in het rond. Ze zag dat ze op haar zij lag, op een hard houten platform en de wereld draaide om haar heen. Er klonk gejammer en ze voelde iets nats op haar wang. Ze keek om en zag Krohn die opgekruld naast haar lag, hij likte haar – en haar hart maakte een vreugde sprong. Krohn zag er ziek, uitgehongerd en uitgeput uit - maar hij was in leven. Dat wat het enige wat telde. Hij had het ook overleefd.
Gwen likte haar lippen en merkte dat ze niet meer zo droog waren; ze was opgelucht dat ze ze al kon likken, aangezien haar tong eerst te opgezwollen was om zelfs maar te bewegen. Ze voelde druppeltjes koud water in haar mond lopen en ze zag vanuit haar ooghoeken één van de woestijn nomaden over haar gebogen staan die een zak vasthield. Ze likte er gretig aan, telkens weer, totdat hij het wegtrok.
Toen hij zijn hand terugtrok, reikte Gwen op en greep zijn pols en ze trok hem richting Krohn. Eerst leek de nomade verbijsterd, maar toen hij het door had, goot hij wat water in Krohn’s bek. Gwen voelde een opluchting toen ze zag hoe Krohn het water oplikte, hijgend lag hij naast haar te drinken.
Gwen voelde nog een schok tegen haar hoofd en nog een stoot toen het platform schudde. Ze keek om zich heen, draaide opzij en zag niets anders dan lucht voor haar, wolken dreven langs. Ze voelde hoe haar lichaam omhoog steeg, met iedere schok steeds maar hoger de lucht in. Ze begreep niet wat er gebeurde, waar ze was. Ze had de kracht niet op rechtop te gaan zitten, maar ze kon net haar nek genoeg uitrekken om te zien dat ze op een breed houten platform lag en door touwen aan beide zijden omhoog gehesen werd. Iemand daarboven trok aan de touwen, krakend van ouderdom, en met iedere ruk steeg het platform een beetje hoger. Ze werd langs steile, eindeloze kliffen omhoog gehesen, dezelfde kliffen die ze herkende voordat ze flauwviel. De kliffen werden bekroond met borstweringen en glanzende ridders.
Zich herinnerend draaide Gwen zich om en strekte haar nek uit. Ze keek naar beneden en werd meteen duizelig. Ze waren honderden meters boven de woestijngrond en gingen verder omhoog.
Ze keek weer omhoog en zag de borstweringen, dertig meter hoger. Haar zicht werd door de zon vervaagd en de ridders keken naar beneden, ze kwamen met iedere ruk aan de touwen dichterbij.
Gwen draaide zich meteen om, keek het platform rond en was enorm opgelucht om te zien dat al haar mensen nog bij haar waren: Kendrick, Sandara, Steffen, Arliss, Aberthol, Illepra, de baby Krea, Stara, Brant, Atme en meerdere Zilver. Ze lagen allemaal op het platform. Ze werden allemaal door de nomaden verzorgd en kregen water in hun monden en over hun gezichten. Gwen voelde een vlaag van dankbaarheid richting deze vreemde nomadische wezens die hun leven gered hadden.
Gwen sloot haar ogen weer, legde haar hoofd op het harde hout terug terwijl Krohn zich naast haar oprolde en haar hoofd voelde aan alsof het een miljoen kilo woog. Het was aangenaam stil, er was geen ander geluid dan de wind en de krakende touwen. Ze had zover gereisd, zo lang, en ze vroeg zich af wanneer het allemaal zou eindigen. Ze zouden snel bovenaan zijn en ze kon alleen maar bidden dat de ridders, wie ze ook waren, net zo gastvrij waren als deze woestijn nomaden.
Met iedere ruk werden de zonnen sterker, heter, er was geen schaduw waar ze onder konden schuilen. Ze kreeg het gevoel alsof ze verbrandde, alsof ze naar het centrum van de zon zelf werden opgehesen.
Gwendolyn opende haar ogen toen ze een laatste schok voelde en besefte dat ze weer in slaap was gevallen. Ze voelde beweging en realiseerde zich dat ze voorzichtig door de nomaden gedragen werd. Ze legden haar en haar mensen terug op de canvas zeilen en droegen ze van het platform af naar de borstwering. Gwendolyn voelde hoe ze uiteindelijk voorzichtig op een stenen vloer neergelegd werd en ze keek op en knipperde meerdere keren tegen de zon in. Ze was te uitgeput om haar hoofd op te tillen, ze was er niet zeker van of ze nog steeds wakker was of droomde.
Er kwamen een twintigtal ridders in zicht die naar haar toekwamen. Ze droegen vlekkeloos glimmende platen en maliënkolders, ze drongen zich om haar heen en keken nieuwsgierig op haar neer. Gwen begreep niet hoe er in deze grote woestijn, in deze grote leegte in niemandsland ridders konden zijn, hoe konden ze bovenaan deze immense bergketen, onder deze zonnen op wacht staan. Hoe overleefden ze hier? Wat bewaakten ze? Hoe kwamen ze aan zulk koninklijk wapenuitrusting? Was dit een droom?
Zelfs de Ring, met zijn eeuwige traditie van pracht, had geen wapenuitrusting wat dit kon evenaren. Het was het meest ingewikkelde harnas wat ze ooit had gezien, gemaakt van zilver en platina en nog een metaal die ze niet herkende. Geëtst met ingewikkelde tekens en met bijpassende wapens. Deze mannen waren duidelijke professionele soldaten. Het deed haar aan haar tijden als jong meisje denken toen ze haar vader op het veld begeleidde; hij liet haar de soldaten zien en ze zag ze met zoveel glorie opgesteld staan. Gwen had zich afgevraagd hoe er zoveel schoonheid kon bestaan, hoe het zelfs mogelijk was. Misschien was ze gestorven en was dit haar versie van hemel.
Maar toen hoorde ze hoe één van hen naar voren stapte, voor de anderen uit, hij verwijderde zijn helm en keek op haar neer, zijn heldere blauwe ogen waren gevuld met wijsheid en medelijden. Hij was in de dertig, een verrassende verschijning, zijn hoofd strak kaal en hij had een licht blonde baard. Hij was duidelijk de dienstdoende officier.
De ridder verlegde zijn aandacht naar de nomaden.
“Zijn ze in leven?” vroeg hij.
Als antwoord pakte één van de nomaden zijn lange staf en porde Gwendolyn vriendelijk, ze verschoof een beetje. Ze wilde het liefst rechtop zitten, met ze praten, uitvinden wie ze waren – maar ze was te uitgeput, haar keel was te droog om te reageren.
“Ongelooflijk,” zei een andere ridder die naar voren stapte en zijn sporen rinkelden. Meer en meer ridders stapten naar voren en drongen zich om hen heen. Ze waren duidelijk het mikpunt van nieuwsgierigheid.
“Dat is niet mogelijk,” zei iemand. “Hoe kunnen ze de Grote Woestenij overleefd hebben?”
“Dat kan niet,” zei een ander. “Het moeten deserteurs zijn. Ze moeten op de een of andere manier door de Bergrug gegaan zijn, verdwaald in de woestijn en besloten terug te keren.”
Gwendolyn probeerde te antwoorden om ze te vertellen