“Niet helemaal,” antwoordde Strom. “Piraten gaan voor de buit. Bouldermannen leven voor het moorden.”
Alistair keek Erec onderzoekend aan en zag aan zijn gezicht dat dit de waarheid was.
“Is het nobel om voor een echte en goede zaak te vechten met piraten?” vroeg ze. “Huurlingen?”
“Het is nobel om een oorlog te winnen,” antwoordde Erec, “en om voor een goede zaak als die van ons te vechten. De middelen zijn niet altijd zo nobel als dat we zouden willen.”
“Het is niet nobel om te sterven,” voegde Strom toe. “En het oordeel van nobelheid wordt beslist door de overwinnaars, niet de verliezers.”
Alistair fronste en Erec keerde zich naar haar toe.
“Niet iedereen is zo nobel als u, vrouwe,” zei hij. “Of zoals ik. Zo zit de wereld niet in elkaar. Zo worden oorlogen niet gewonnen.”
“En kan je zulke mannen vertrouwen?” vroeg ze tenslotte aan hem.
“Onze vader vertrouwde ze,” zei hij uiteindelijk. “En zijn vader voor hem. Zij hebben nog nooit gefaald.”
“En betekent dit dat ze nu ook niet zullen falen?” vroeg ze.
Erec bestudeerde de horizon, en terwijl hij dit deed klaarde de mist ineens op en de zon brak door. Het uitzicht veranderde drastisch, ze verkregen plotseling zicht, en in de verte – Alistair’s hart maakte een sprongetje – zagen ze land. Daar, aan de horizon, zagen ze een eiland oprijzen, gemaakt van enorme kliffen, recht omhoog de lucht in stijgend. Het leek alsof er geen plek was om aan te meren, geen strand, geen ingang. Totdat Alistair hoger keek en een boog zag, een deur die in de berg zelf was uitgesneden, de oceaan spatte er tegenaan. Het was een grote en indrukwekkende ingang, bewaakt door een ijzeren valpoort, een muur van stevige rosten met een deur in het midden uitgesneden. Ze had nog nooit zoiets gezien.
Erec staarde naar de horizon en bestudeerde het, het zonlicht raakte de deur alsof hij de toegang naar een andere wereld verlichtte.
“Vertrouwen, vrouwe,” antwoordde hij eindelijk, “is geboren uit behoefte, niet uit verlangen. En het is een erg onzeker ding.”
HOOFDSTUK ZEVEN
Darius stond op het slagveld, hij hield een stalen zwaard vast en keek om zich heen, het landschap opnemend. Het had een surrealistische eigenschap. Zelfs toen hij het met zijn eigen ogen had gezien, kon hij niet geloven wat er zojuist gebeurt was. Zij hadden het Keizerrijk verslagen. Hij, alleen, met een paar honderd dorpelingen, zonder enig echte wapens – en met de hulp van een paar honderd van Gwendolyn’s mannen – tegen dit professionele leger bestaande uit honderden Keizerlijke soldaten. Zij droegen de mooiste harnassen en hanteerden de beste wapens, zij hadden zerta’s tot hun beschikking. En hij, Darius, amper bewapend, had de beslissende strijd geleid, de eerste overwinning in de geschiedenis tegen het Keizerrijk.
Hier, op deze plek, waar hij verwacht had te sterven terwijl hij Loti’s eer verdedigde, stond hij zegevierend.
Een overwinnaar.
Terwijl Darius het veld in zich opnam, zag hij de lichamen van zijn eigen dorpelingen tussen de Keizerlijke lijken liggen, tientallen dood, en zijn vreugde werd met droefheid overspoeld. Hij spande zijn spieren en voelde zijn verse wonden, sneden van een zwaard in zijn biceps en bovenbenen en hij voelde steken van sneden in zijn rug. Hij dacht aan de vergelding die zou komen en wist dat hun overwinning een prijs had.
Maar toch, mijmerde hij, alle vrijheid had dat.
Darius voelde een beweging en draaide zich om en zag zijn vrienden, Raj en Desmond, naderbij komen, gewond, maar tot zijn opluchting in leven. Hij kon in hun ogen zien dat zij anders naar hem keken – dat al zijn mensen anders naar hem keken. Zij keken naar hem met respect – meer dan respect, met ontzag. Als een levende legende. Ze hadden allemaal gezien wat hij had gedaan, in zijn eentje tegen het Keizerrijk opstaan. En ze allemaal verslaan.
Ze zagen hem niet langer als een jongen. Zij keken nu naar hem als een leider. Een krijger. Het was een blik die hij nooit verwacht had te zien in de ogen van deze oudere jongens, in de ogen van de dorpelingen. Hij was altijd degene die over het hoofd gezien werd, degene waarvan niemand ook maar iets van verwachtte.
Naast hem verschenen, zich bij Raj en Desmond voegend, tientallen van zijn wapenbroeders, jongens die hij dag na dag getraind en geoefend had, misschien wel vijftig van hen, hun wonden afvegend, opstaand en zich om hem heen verzamelend. Ze keken allemaal met ontzag naar hem, zoals hij daar stond met zijn zwaard in zijn handen, bedekt met wonden. En hoopvol. Raj stapte naar voren en omhelsde hem, en een voor een omhelsden zijn andere wapenbroeders hem ook.
“Dat was roekeloos,” zei Raj met een glimlach. “Ik had niet gedacht dat je het in je had.”
“Ik wist zeker dat je je zou overgeven,” zei Desmond.
“Ik kan nauwelijks geloven dat we hier allemaal staan,” zei Luzi.
Zij keken verwonderd om hun heen, het landschap in zich opnemend, alsof ze allemaal op een buitenaardse planeet waren gevallen. Darius keek naar alle dode lichamen, naar de mooie harnassen en wapenuitrustingen glinsterend in de zon; hij hoorde vogels krassen en keek op om de gieren al rond te zien cirkelen.
“Verzamel hun wapens,” hoorde Darius zichzelf bevelen, de leiding nemend. Het was een diepe stem, dieper dan hij ooit gebruikt had, en er klonk een gezag in die hij nooit zou hebben herkend van zichzelf. “En begraaf onze doden.”
Zijn mannen luisterden en waaierden uit, ze gingen van soldaat naar soldaat, ze doorzochten ze en kozen ieder het beste wapen uit: sommige pakten zwaarden, anderen strijdknotsen, dorsvlegels, dolken, bijlen en oorlogshamers. Darius hield het zwaard in zijn hand omhoog, die hij van de aanvoerder had gepakt, en bewonderde het in de zon. Hij bewonderde het gewicht, het met zorg bewerkte schacht en lemmet. Echt staal. Iets waarvan hij dacht dat hij in zijn levensdagen nooit zou vasthouden. Darius nam zich voor om het voor het goed te gebruiken, te gebruiken om zoveel mogelijk Keizerlijke mannen te doden.
“Darius!” riep een stem die hij goed kende.
Hij keerde en zag Loti door de menigte heen breken, tranen in haar ogen, ze snelde langs alle mannen naar hem toe. Ze rende naar voren en omhelsde hem, hield hem stevig vast, haar warme tranen stroomden langs zijn nek.
Hij omhelsde haar terug terwijl ze zich aan hem vastklampte.
“Ik zal dit nooit vergeten,” zei ze, tussen haar tranen door, leunde naar voren en fluisterde in zijn oor. “Ik zal nooit vergeten wat je deze dag hebt gedaan.”
Ze kuste hem en hij kuste haar terug, terwijl ze tegelijkertijd huilde en lachte. Hij was zo opgelucht om haar ook levend te zien, om haar vast te houden, wetende dat deze nachtmerrie, tenminste voorlopig, achter hun lag. Wetende dat het Keizerrijk haar niet kon aanraken. Terwijl hij haar vasthield, wist hij dat hij het voor haar miljoenen keren over zou doen.
“Broer,” kwam een stem.
Darius draaide zich om en was blij om zijn zuster, Sandara, naar voren te zien stappen, vergezeld door Gwendolyn en Kendrick, de man waar Sandara van hield. Darius zag het bloed langs Kendrick’s arm lopen, de verse inkepingen in zijn harnas en op zijn zwaard, en hij voelde een golf van dankbaarheid. Hij wist dat hij en zijn mensen zonder Gwendolyn, Kendrick en hun mensen zeker op het slagveld vandaag zouden zijn gestorven.
Loti deed een stap terug toen Sandara naar voren kwam en hem omhelsde, en hij knuffelde haar terug.
“Ik ben jullie allemaal veel verschuldigd,” zei Darius en keek naar ze. “Ik en al mijn mensen. Jullie kwamen voor ons terug wanneer jullie dat niet hoefden te doen. Jullie zijn echte krijgers.”
Kendrick stapte naar voren en plaatste een hand op de schouder van Darius.
“Jij bent het die een echte krijger is, mijn vriend. Jij toonde enorme moed op het slagveld vandaag. God heeft je moed beloond met deze overwinning.”
Gwendolyn