Volusia reed met haar gevolg tot zij de dode leider bereikte en steeg aan zijn zijde af. In de verte hoorde ze ijzer gebons en ze merkte dat zijn gevolg Dansk binnen ging, een gigantisch ijzeren valpoort viel achter hun dicht, en de enorme ijzeren dubbele deuren van de stad sloten achter hen, het was een ijzeren fort.
Volusia keek neer op de stervende leider die op zijn rug gedraaid was en hij keek met angst en schok naar haar op.
“Je kan een man die over voorwaarden komt praten niet verwonden,” zei hij woedend. “Het is tegen iedere wet van het Keizerrijk! Nog nooit eerder is er zoiets gebeurt!”
“Het was niet mijn bedoeling om je te verwonden,” zei ze en knielde naast hem neer, ze reikte uit en pakte de schacht van de speer. Ze stootte de speer diep in zijn hart en liet niet los totdat hij uiteindelijk stopte met kronkelen en zijn laatste adem uitblies.
Ze lachte breed.
“Het was mijn bedoeling om je te doden.”
HOOFDSTUK TIEN
Thor stond aan de boeg van een klein zeilschip, zijn broeders stonden naast hem, zijn hart klopte van verwachting terwijl de stroom hun recht naar het kleine eiland voor hun voerden.
Thor keek op, bestudeerde de wonderlijke kliffen; hij had nog nooit zoiets gezien. De muren waren perfect glad, een wit, solide graniet, glinsterend in de twee zonnen, en ze rezen op, honderden meters hoog. Het eiland zelf was cirkelvormig, met de basis omringd door rotsblokken, en het was moeilijk denken tussen het onophoudelijk breken van de golven. Het zag er onneembaar uit, onmogelijk voor hoe groot een leger ook was.
Thor hield zijn handen boven zijn ogen en loenste tegen de zon in. De kliffen leken ergens op te houden, en eindigde honderden meters hoger in een plateau. Wie daar boven, hoog op de top, woonde was voor altijd veilig, realiseerde Thor zich. Veronderstellend dat daar iemand woonde.
Helemaal aan de top, zwevend boven het eiland als een halo, was een ring van wolken, zacht roze en paars, als een deken tegen de felle stralen van de zon, alsof deze plek door God zelf gekroond was. Een zachte bries beroerde ze, de lucht was aangenaam en mild. Thor kon zelfs vanaf hier voelen dat er iets speciaals aan deze plek was. Het voelde magisch. Hij had dit niet gevoeld sinds hij het land van zijn moeders kasteel had bereikt.
Alle anderen keken ook omhoog, op hun gezichten waren vol verwondering. “Wat denk je wie hier zal wonen?” O’Connor stelde de vraag die iedereen dacht.
“Wie – of wat?” vroeg Reece.
“Misschien niemand,” zei Indra.
“Misschien moeten we doorzeilen,” zei O’Connor.
“En de uitnodiging afslaan?” vroeg Matus. “Ik zie zeven touwen en wij zijn met zeven man.”
Thor bekeek de kliffen en terwijl hij nauwkeurig keek, zag hij zeven gouden touwen van de top naar de kust hangen, glinsterend in de zon. Hij was verbaasd.
“Misschien verwacht iemand ons,” zei Elden.
“Of verleidt ons,” zei Indra.
“Maar wie?” vroeg Reece.
Thor keek omhoog naar de top, al deze vragen gingen door zijn hoofd heen. Hij vroeg zich af wie wist dat zij zouden komen. Werden ze op de een of andere manier bekeken?
Ze stonden allemaal stil in de boot, dobberend in het water, terwijl de stroom ze nog dichterbij bracht.
“De echte vraag is,” vroeg Thor hardop en verbrak eindelijk de stilte, “of ze goedgezind zijn – of is dit een val?”
“Maakt het iets uit?” vroeg Matus en kwam naast hem staan.
Thor schudde zijn hoofd.
“Nee,” zei hij, en verstevigde zijn greep op het heft van zijn zwaard. “We gaan het toch wel een bezoek brengen. Als ze vriendelijk zijn, omhelzen we ze; indien vijand, dan doden we ze.”
De stroming pakte ze op en lange rollende golven droeg de boot helemaal tot aan de smalle kust van zwart zand die de plek omgaf. De boot spoelde rustig aan en toen het strandde, sprong iedereen er tegelijkertijd af.
Thor greep het heft van zijn zwaard, waakzaam, en keek alle richtingen op. Er was geen beweging op het strand, niets dan het breken van de golven.
Thor liep naar het begin van de kliffen, legde zijn hand erop en voelde hoe glad ze waren, hij voelde de hitte en energie ervan af stralen. Hij onderzocht de touwen die tegen de kliffen recht omhoog klommen, stak zijn zwaard in zijn schede en pakte er één vast.
Hij trok eraan. Geen beweging.
Eén voor één kwamen de anderen bij hem en grepen ieder een touw en trokken eraan.
“Zou het ons houden?” vroeg O’Connor hardop en keek recht omhoog.
Ze keken allemaal recht omhoog, zich duidelijk hetzelfde afvragend.
“Daar komen we maar op één manier achter,” zei Thor.
Thor pakte het touw met beide handen, sprong erop en begon te klimmen. Om hem heen volgden de anderen zijn voorbeeld, tegen de kliffen aangedrukt als berggeiten.
Thor klom en klom, zijn spieren deden zeer onder de brandende zon.
Zweet droop langs zijn nek, prikte in zijn ogen, en al zijn ledematen trilden. En toch tegelijkertijd was er iets magisch met deze touwen, een energie die ze ondersteunde – hem en de anderen – en zorgde ervoor dat hij sneller klom dan hij ooit gedaan had, alsof de touwen hem omhoog trokken.
Veel sneller dan hij voor mogelijk had gehouden kwam Thor bij de top aan; hij reikte omhoog en was verrast dat hij gras en aarde vastpakte. Hij trok zichzelf omhoog, rolde op zijn zij, op het zachte gras, uitgeput, hard ademend, zijn ledematen deden overal zeer. Overal om hem heen zag hij de anderen ook aankomen. Ze hadden het gehaald. Iets wilde hen daar boven hebben. Thor wist niet of dat reden was voor gerustheid of ongerustheid. Thor kwam op zijn knieën en trok zijn zwaard, onmiddellijk waakzaam, niet wetende wat ze hier boven konden verwachten.
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.