De Krijgsmacht had het voordeel dat ze een kleine en wendbare strijdmacht waren, tien van hen ten midden van een enorm, traag bewegend leger. Er was een flessenhals, en niet alle McCloud krijgers konden hen tegelijkertijd bereiken. Thor vocht tegen twee of drie man tegelijk, maar niet meer dan dat. En zijn broeders voorkwamen dat hij van achteren werd aangevallen.
Toen één van de krijgers Thor verraste en uithaalde met zijn strijdvlegel, sprong Krohn hoog de lucht in. Het luipaard beet zich vast in zijn pols; hij scheurde zijn hand eraf en het bloed spatte alle kanten op, waardoor de soldaat gedwongen werd van richting te veranderen vlak voor de strijdvlegel Thors schedel kon raken.
Alles gebeurde als in een waas terwijl Thor vocht en uithaalde naar alle richtingen. Hij gebruikte alles wat hij had om aan te vallen, om zijn broeders te beschermen, en om zichzelf te verdedigen. Instinctief deed hij een beroep op zijn eindeloze dagen van training, waarbij hij van alle kanten werd aangevallen, in alle denkbare situaties. Het voelde bijna als een tweede natuur. Ze hadden hem goed getraind, en hij voelde zich in staat om het aan te kunnen. Zijn angst was constant aanwezig, maar het lukte hem om het onder controle te houden.
Terwijl Thor vocht en vocht en zijn armen zwaar werden en zijn schouders moe, galmen Kolks woorden door zijn hoofd:
Je vijand zal nooit op jouw voorwaarden met je vechten, maar op die van hem. Oorlog betekent voor jou iets anders dan voor een ander.
Thor zag hoe een korte, brede krijger met beide handen een ketting met metalen punten hief en rondzwaaide. Hij stond op het punt op Reece zijn hoofd te raken, en Reece zag het niet aankomen; hij zou gedood worden.
Thor sprong van zijn paard en wist de krijger te tackelen voor hij de ketting losliet. Met zijn tweeën vielen ze met een harde klap op de grond. Thors adem werd uit zijn longen geperst en hij rolde, terwijl de paardenhoeven om hem heen gevaarlijk dichtbij kwamen. Hij worstelde met de krijger, en terwijl de man op het punt stond om Thors ogen uit te steken met zijn duimen, hoorde Thor plotseling een gekrijs—en zag hij Estopheles naar beneden zalen en haar klauwen door de ogen van de man boren voor dat hij Thor pijn kon doen. De man schreeuwde en bedekte zijn ogen, en Thor gaf hem een elleboog, waardoor hij van hem af vloog.
Voor Thor het kon beseffen, voelde hij hoe hij hard in zijn maag werd gestompt, waardoor hij op zijn rug belandde. Hij keek op en zag een krijger een dubbelzijdige hamer uithalen en naar zijn borst brengen.
Thor rolde om en de hamer mist hem op een haar na, waarna hij zich diep in de grond boorde, tot aan het handvat. Hij besefte dat de hamer hem verpletterd zou hebben.
Krohn besprong de man en liet zijn slagtanden in de elleboog van de man zinken; de soldaat boog voorover en sloeg Krohn keer op keer. Maar Krohn weigerde los te laten, tot hij uiteindelijk de arm van de man afrukte. De soldaat gilde en viel op de grond.
Een andere soldaat stapte naar voren en haalde met zijn zwaard uit naar Krohn; maar Thor rolde om en wist met zijn schild de aanval af te weten. Zijn hele lichaam trilde van de impact. Maar op dat moment was Thor onbeschermd, en een andere krijger reed met zijn paard over hem heen en vertrappelde hem. De paardenhoeven voelden alsof ze elk bot in zijn lichaam vermorzelden.
Meerdere McCloud soldaten sprongen van hun paarden af en omsingelden Thor.
Thor besefte dat hij op de verkeerde plek was; hij zou er alles voor geven om nu weer op zijn paard te zitten. Terwijl hij op de grond lag, zijn hoofd gillend van de pijn, zag hij vanuit zijn ooghoeken de andere leden van de Krijgsmacht vechten. Ze begonnen terrein te verliezen. Eén van de jongens die hij niet kende gilde, en Thor zag hoe een zwaard zijn borstkas doorboorde. Hij viel voorover, dood.
Een andere jongen van de Krijgsmacht schoot hem te hulp, en doodde zijn aanvaller met een speer—maar werd tegelijkertijd van achteren aangevallen door een McCloud, die een dolk in zijn nek dreef. De jongen schreeuwde en viel van zijn paard, dood.
Thor keek op en zag een half dozijn soldaten op zich afkomen. Eén van hen hief zijn zwaard en mikte op zijn gezicht, en Thor wist de aanval met zijn schild te blokkeren. Maar een ander trapte Thors schild uit zijn handen.
Een derde aanvaller stapte op Thors pols en duwde hem tegen de grond.
Een vierde aanvaller stapte naar voren en hief een speer. Hij stond op het punt hem door Thors borst heen te boren.
Thor hoorde een luid gegrom, en Krohn besprong de soldaat, waarna hij hem tegen de grond aanduwde. Op dat moment verscheen er een soldaat met een knuppel, die Krohn zo hard sloeg dat hij jankend op zijn rug terecht kwam.
Een andere soldaat stapte naar voren. Hij boog zich over Thor heen en hief een drietand. Hij keek dreigend naar beneden, en dit keer was er niemand om hem te stoppen. Hij mikte recht op Thors gezicht, en terwijl Thor daar lag, tegen de grond gedrukt, hulpeloos, wist hij dat hij er geweest was.
HOOFDSTUK ZEVEN
Gwen knielde aan Godfreys zijde in het claustrofobische huisje. Ze kon het niet meer verdragen. Ze had urenlang haar broers gekreun aangehoord, en ze had gezien hoe Illepra’s gezicht steeds somberder werd, en het leek vrijwel zeker dat hij zou sterven. Ze voelde zich zo hulpeloos door daar zo te zitten. Ze had het gevoel dat ze iets moest doen. Wat dan ook.
Ze voelde zich geteisterd door schuld en bezorgdheid om Godfrey—maar ook om Thor. Ze kon het beeld dat hij de strijd tegemoet reed, recht in een hinderlaag van Gareth, maar niet uit haar hoofd zetten. Ze had het gevoel dat ze Thor ook moest helpen. Ze werd gek van het nietsdoen.
Gwen stond ineens op, en ze haastte zich door het huisje.
“Waar ga je heen?” vroeg Illepra, haar stem schor van het zingen van alle psalmen.
Gwen draaide zich naar haar om.
“Ik kom terug,” zei ze. “Er is iets dat ik moet proberen.”
Ze opende de deur en haastte zich naar buiten, en knipperde met haar ogen: de lucht was vergeven met rode en paarse tinten, en de tweede zon hing als een groene bal aan de horizon. Akorth en Fulton stonden nog steeds op wacht—ze sprongen op en keken haar bezorgd aan toen ze haar zagen.
“Zal hij het overleven?” vroeg Akorth.
“Ik weet het niet,” zei Gwen. “Blijf hier. Houdt de wacht.”
“En waar gaat u heen?” vroeg Fulton.
Ze had een idee gekregen terwijl ze in de bloedrode hemel keek en het mystieke gevoel in de lucht voelde. Er was één man die haar wellicht zou kunnen helpen.
Argon.
Als er een persoon was die Gwen kon vertrouwen, een persoon die om Thor gaf en die altijd trouw was geweest aan haar vader, een persoon die de kracht had om haar op de één of andere manier te helpen, dan was hij het.
“Ik moet een speciaal iemand opzoeken,” zei ze.
Ze draaide zich om en rende over de velden, op weg naar Argons huisje.
Ze was er al jaren niet meer geweest, maar ze herinnerde zich dat hij hoog op de verlaten, ruige vlaktes woonde. Ze rende en rende en stopte niet om op adem te komen terwijl het terrein steeds ruiger werd. Het gras maakte plaats voor steentjes, en toen voor rotsen. Het werd steeds winderiger, en het landschap werd griezeliger; ze had het gevoel alsof ze op het oppervlak van een ster liep.
Eindelijk bereikte ze Argons huisje. Buiten adem bonkte ze op de deur. Er was nergens een deurknop te bekennen, maar ze wist dat dit zijn huis was.
“Argon!” schreeuwde ze. “Ik ben het! MacGils dochter! Laat me naar binnen! Ik beveel het u!”
Ze bonsde en bonsde, maar het enige antwoord was het huilen van de wind.
Ze barstte in tranen uit, compleet uitgeput. Ze had zich nog nooit zo