Een Schreeuw Van Eer . Морган Райс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: De Tovenaarsring
Жанр произведения: Героическая фантастика
Год издания: 0
isbn: 9781632911162
Скачать книгу
ontvoering, dat ze aan de slavernij was verkocht en naar Baluster was meegenomen. Hij berispte zichzelf. Het was dom en naïef geweest om die herbergier te vertrouwen, om aan te nemen dat hij zich aan zijn woord zou houden en Alistair zou vrijlaten als hij het toernooi had gewonnen. Erecs woord was zijn eer, en hij veronderstelde altijd dat dat ook voor anderen gold. Het was een dwaze fout. En nu moest Alistair er voor boeten.

      Erecs hart brak bij de gedachte, en hij spoorde zijn paard harder aan. Dat zo’n prachtige en verfijnde dame eerst de onwaardigheid moest doorstaan om voor die herbergier te werken—en vervolgens werd verkocht als slavin, en dan nog wel aan de sekshandel. De gedachte maakte hem razend, en hij voelde zich verantwoordelijk: als hij niet in haar leven was verschenen, als hij niet had aangeboden om haar mee te nemen, had de herbergier het wellicht nooit overwogen.

      Erec bleef doorrijden. Het geluid van de hoeven van zijn paard en het gehijg van het dier vulde zijn oren. Het paard was uitgeput, en Erec vreesde dat hij het niet lang meer zou volhouden. Erec was na het toernooi direct doorgereden naar de herbergier, en was sindsdien niet meer gestopt om te pauzeren. Hij was zo uitgeput, hij had het gevoel dat hij elk moment van zijn paard kon vallen. Maar hij forceerde zichzelf om wakker te blijven terwijl hij onder het licht van de volle maan naar het zuiden reed, naar Baluster.

      Erec had verhalen gehoord over Baluster, maar hij was er nog nooit geweest; volgens de geruchten draaide de stad op gokken, opium, seks, elke denkbare zonde in het koninkrijk. Het was de plek waar alle ontevreden mensen heen stroomden, uit alle hoeken van de Ring, om alle duistere festiviteiten uit te buiten. De stad was het tegenovergestelde van alles waar hij voor stond. Hij gokte nooit en hij dronk zelden. Hij spendeerde zijn vrije tijd liever aan trainen en het verscherpen van zijn vaardigheden. Hij kon geen begrip opbrengen voor de types die luiheid en geweld omarmden, op de manier waarop men dat in Baluster deed. Daarheen gaan bood geen goede vooruitzichten. Er kon niets goeds uit voortkomen. De gedachte dat zij op een dergelijke plek was, deed zijn hart in zijn schoenen zinken. Hij wist dat hij haar zo snel mogelijk moest redden en haar er ver vandaan moest halen, voordat het te laat zou zijn.

      Terwijl de weg geleidelijk aan breder werd, ving Erec zijn eerste glimp van de stad op: de enorme hoeveelheid fakkels aan de stadsmuren deden de stad op een vreugdevuur in de nacht lijken. Erec was niet verrast: naar verluid bleven de inwoners alle uren van de nacht wakker.

      Eindelijk naderde hij de stad, en reed hij over een smalle houten brug, met fakkels aan weerszijden en een slapende schildwacht bij het begin, die opsprong toen Erec langs hem stormde. De wachter riep hem na: “HEY!”

      Maar Erec vertraagde niet. Als de man de moed zou verzamelen om Erec achterna te gaan—iets dat Erec ten zeerste betwijfelde—zou Erec er voor zorgen dat dat het laatste was wat hij deed.

      Erec denderde over het grote plein van de stad, dat werd omgeven door lage, eeuwenoude stenen muren. Hij galoppeerde door de smalle straatjes, fel verlicht door fakkels. De gebouwen stonden zo dicht op elkaar dat het een claustrofobisch gevoel gaf. De straten waren vergeven van de mensen, en ze leken vrijwel allemaal dronken. Ze strompelden, schreeuwden luid, er waren opstootjes. Het was één groot feest. En vrijwel elke zaak was een taverne of een gokhal.

      Erec wist dat hij goed zat. Hij voelde dat Alistair hier ergens was. Hij slikte en hoopte dat hij niet te laat was.

      Hij arriveerde bij een uitzonderlijk grote taverne in het centrum van de stad. Er hingen grote groepen mensen buiten, en hij bedacht zich dat het een goede plek zou zijn om te beginnen.

      Erec steeg af en haastte zich naar binnen. Hij baande zich een weg tussen de dronken mensen door, naar de herbergier, die achterin stond en de namen van mensen opschreef terwijl hij hun munten aannam en hen naar hun kamers wees. Het was een slijmerig uitziende man, met een valse glimlach. Hij zweette, en wreef in zijn handen terwijl hij de munten telde. Hij keek op naar Erec met zijn valse glimlach.

      “Een kamer, meneer?” vroeg hij. “Of bent u op zoek naar vrouwen?”

      Erec schudde zijn hoofd en ging dichterbij de man staan, zodat hij hem goed zou verstaan.

      “Ik ben op zoek naar een handelaar,” zei Erec. “Een slavenhandelaar. Hij is hier nauwelijks een dag geleden gearriveerd, uit Savaria. Hij heeft waardevolle vracht meegenomen. Menselijke vracht.”

      De man likte aan zijn lippen.

      “Wat u zoekt is waardevolle informatie,” zei de man. “Ik kan die verstrekken, net zo makkelijk als dat ik een kamer van verstrekken.”

      De man leunde naar voren en wreef zijn wijsvingers tegen elkaar, waarna hij zijn hand opstak. Hij keek op naar Erec en glimlachte, terwijl het zweet zich op zijn bovenlip vormde.

      Erec walgde van de man, maar hij wilde informatie, en hij had geen tijd te verspillen, dus hij reikte in zijn zak en legde een grote gouden munt in de hand van de man.

      De ogen van de man sperden zich open terwijl hij de munt bekeek.

      “Goud van de Koning,” observeerde hij, onder de indruk.

      Hij bekeek Erec van top tot teen met een blik van respect en bewondering.

      “Bent u hier helemaal uit het Koninklijk Hof naar toe gekomen?” vroeg hij.

      “Genoeg,” zei Erec. “Ik ben degene die de vragen stelt. Ik heb je betaalt. Vertel me nu: waar is de handelaar?”

      De man likte weer aan zijn lippen, en leunde toen dichterbij.

      “De man die u zoekt heet Erbot. Hij komt eens per week langs met een nieuwe lading hoeren. Hij verkoopt ze aan de hoogste bieder. U zult hem waarschijnlijk in zijn zaak vinden. Volg deze straat naar het einde, daar is het. Maar als het meisje dat u zoekt van enige waarde is, is ze waarschijnlijk al weg. Zijn hoeren houden het niet lang vol.”

      Erec draaide zich om, van plan om te gaan, toen hij voelde hoe een warme, klamme hand zijn pols beetpakte. Hij draaide zich verrast om naar de herbergier.

      “Als het hoeren zijn die u zoekt, waarom probeert u er dan niet één van mij? Ze zijn net zo goed als die van hem, en voor de helft van de prijs.”

      Erec walgde van de man en keek hem vol afkeer aan. Als hij meer tijd had gehad, had hij hem waarschijnlijk gedood, alleen al zodat hij de wereld van een dergelijke man kon verlossen. Maar hij besloot dat hij het niet waard was.

      Erec schudde zijn hand van zich af, en boog zich naar de man toe.

      “Raak me nog één keer aan,” waarschuwde Erec, “en je zult wensen dat je het nooit gedaan had. Doe nu twee stappen naar achteren voor ik een mooi plekje vindt voor deze rapier in mijn hand.”

      De herbergier keek naar beneden. Zijn ogen sperden zich open van angst, en hij deed snel een aantal stappen terug.

      Erec draaide zich om en stormde de kamer uit, terwijl hij klanten uit zijn weg duwde. Hij barstte door de deur naar buiten. Hij had nog nooit zo van de mens gewalgd.

      Erec besteeg zijn paard, dat snoof en hinnikte naar een aantal dronken voorbijgangers die het dier ongetwijfeld wilden stelen. Hij vroeg zich af of ze het daadwerkelijk geprobeerd zouden hebben als hij niet terug was gekomen, en hij nam zich voor zijn paard de volgende keer beter vast te binden. Hij verbaasde zich over de ondeugden in deze stad. Gelukkig was zijn paard, Warfkin, een gehard strijdpaard, en als iemand zou trachten om hem te stelen zou hij hem vertrappelen.

      Erec spoorde Warfkin aan en ze gingen door de smalle straat, terwijl Erec zijn best deed om de groepen mensen te ontwijken. Het was al laat, en toch leken de straten steeds drukker te worden. Meerdere donkaarden schreeuwden naar hem terwijl hij te snel langs hen reed, maar het kon hem niets schelen. Hij voelde dat Alistair binnen zijn bereik was en hij zou voor niets stoppen tot hij haar terug had.

      De straat liep dood tegen een stenen muur, en het laatste gebouw aan de rechterkant was een scheve taverne met witte muren van klei en een rieten dak, dat eruit zag alsof het betere dagen had gekend. Afgaande op de blikken van de mensen die naar binnen en naar buiten liepen, was dit de plek.

      Erec steeg af, bond zijn paard stevig aan een paal vast, en barstte door de deuren. Hij stopte, verrast.

      De