“Deze groep, volg mij!” commandeerde hij, en hij gebaarde dat Thor en de anderen hem moesten volgen.
Thors groep volgde de bevelen op en reed achter Forg aan. Thor keek om en bemerkte dat zijn groep zich verder had afgescheiden dan de anderen, en net toen Thor zich af begon te vragen waar ze heen werden geleidt, schreeuwde Forg:
“We zullen een positie innemen aan de flank van de McClouds!”
Thor en de anderen wisselden een nerveuze en opgewonden blik uit terwijl ze doorreden tot het grote leger uit het zicht was verdwenen.
Spoedig betraden ze onbekend terrein, en de stad was geheel uit het zicht. Thor was op zijn hoede, maar van het McCloud leger was geen spoor te bekennen.
Uiteindelijk hield Forg zijn paard in, vlak voor een kleine heuvel, in een groepje bomen. De anderen stopten achter hem.
Thor en de anderen keken Forg aan en vroegen zich af waarom ze gestopt waren.
“Dit stuk, dat is onze missie,” legde Forg uit. “Jullie zijn nog jonge krijgers, dus we willen jullie het heetst van de strijd besparen. Jullie zullen deze positie behouden terwijl het centrale leger de stad uitkamt en de confrontatie aangaat met het leger van de McClouds. Het is onwaarschijnlijk dat er McCloud soldaten deze kant op zullen komen, en jullie zullen hier waarschijnlijk wel veilig zijn. Neem je posities in en blijf hier tot wij anders zeggen. Voort!”
Forg dreef zijn paard aan en reed de heuvel op; Thor en de anderen volgden hem. De kleine groep draafde over de stoffige vlaktes, met niemand in het zicht voor zover Thor kon kijken. Hij was teleurgesteld dat ze bij alle actie werden weggehouden; waarom werden ze zo beschermd?
Hoe verder ze reden, hoe sterker Thor het gevoel kreeg dat er iets ging gebeuren. Hij kon het niet plaatsen, maar zijn zesde zintuig vertelde hem dat er iets mis was.
Terwijl ze de top van de heuvel naderden, waarop een hoge, smalle, verlaten uitziende toren stond—kreeg Thor ineens het gevoel dat hij achterom moest kijken. Toen zag hij Forg. Thor was verast om te zien dat Forg geleidelijk achterop was geraakt en achter de groep was gaan rijden. Terwijl Thor toekeek, zag hij hoe Forg zijn paard omdraaide, aanspoorde en zonder waarschuwing de andere kant op galoppeerde.
Thor begreep het niet. Waarom had Forg hen zo plotseling verlaten? Naast hem jankte Krohn.
Net toen Thor begon te verwerken wat er gebeurde, bereikten ze de heuveltop. Ze verwachtten om niets anders te zien dan lege vlaktes.
Maar het kleine leger van de Krijgsmacht hield abrupt stil. Als verstijfd zaten ze in hun zadels. Daar, wachtend, was het hele McCloud leger. Ze waren recht de val in gelopen.
HOOFDSTUK VIER
Gwendolyn haastte zich door de kronkelende straten van het Koninklijk Hof, met Akorth en Fulton achter haar, die Godfrey droegen. Ze baande zich een weg tussen de mensen door. Ze was vastberaden om de genezer zo snel mogelijk te bereiken. Godfrey mocht niet sterven, niet na alles wat ze hadden doorgemaakt, en zeker niet zo. Ze kon bijna Gareths zelfingenomen glimlach voor zich zien als hij het nieuws van Godfreys dood kreeg—en ze was vastberaden om de uitkomst te veranderen. Ze wilde alleen dat ze hem eerder had gevonden.
Terwijl Gwen een hoek om ging en het stadsplein opliep, begon het behoorlijk druk te worden om haar heen. Ze keek op en zag Firth, wiens levenloze lichaam nog steeds aan een balk bungelde, de strop strak om zijn nek. Instinctief draaide ze zich om. Het was een afschuwelijk aanzicht, een herinnering aan haar broers kwaadaardige streken. Ze had het gevoel dat ze hem niet kon ontkomen, waar ze ook ging. Het was vreemd om te bedenken dat ze de dag ervoor nog met Firth had gesproken—en nu hing hij daar. Het voelde alsof de dood haar inhaalde—en of hij ook haar op de hielen zat.
Hoe graag Gwen ook een andere route wilde nemen, ze wist dat over het plein de snelste weg was, en ze zou niet aan haar angsten toegeven; ze dwong zichzelf om vlak langs het bungelende lichaam te lopen. Tot haar verassing zag ze de Koninklijke beul, gekleed in zwarte gewaden, die haar de weg versperde.
Even dacht ze dat hij haar ook zou doden—tot hij boog.
“Mijn vrouwe,” sprak hij nederig, “er zijn tot dusver nog geen Koninklijke orders gegeven met betrekking tot wat er met het lichaam moet gebeuren. Ik heb nog geen instructies ontvangen over of ik hem een fatsoenlijke begrafenis moet geven, of in het massagraf moet gooien.”
Gwen stopte, gefrustreerd dat deze last nu op haar schouders viel; Akorth en Fulton stopten vlak naast haar. Ze keek op, haar ogen samengeknepen tegen de zon, naar het lichaam dat slechts enkele meters bij haar vandaan hing. Ze stond op het punt om door te lopen en de man te negeren, toen ze zich ineens bedacht. Ze wilde gerechtigheid voor haar vader.
“Gooi hem in een massagraf,” zei ze. “Ongemarkeerd. Geef hem geen speciale riten of begrafenis. Ik wil dat zijn naam nooit in de geschiedenisboeken terecht komt.”
Hij boog zijn hoofd, en ze voelde eindelijk een beetje gerechtigheid. Dit was tenslotte de man die haar vader had gedood. Hoewel ze een hekel had aan gewelddadige uitingen, liet ze geen tranen om Firth. Ze voelde dat haar vaders geest bij haar was, sterker dan ooit, en het voelde wat vrediger.
“Nog één ding,” voegde ze toe, terwijl ze zich weer tot de beul wendde. “Haal het lichaam nu naar beneden.”
“Nu, mijn vrouwe?” vroeg de beul. “Maar de koning heeft orders gegeven om het voor onbepaalde tijd te laten hangen.”
Gwen schudde haar hoofd.
“Nu,” herhaalde ze. “Dat zijn zijn nieuwe orders,” loog ze.
De beul boog en haastte zich weg om het lichaam naar beneden te halen.
Gwen twijfelde er niet aan dat Gareth gedurende de dag uit zijn raam zou kijken—en als hij zou zien dat het lichaam was verdwenen, zou dat een mooie herinnering zijn aan dat de dingen niet altijd zouden gaan zoals hij wilde.
Gwen wilde net weer doorlopen toen ze een herkenbaar gekrijs hoorde; ze draaide zich om. Daarboven, op de balk, zag ze de valk Estopheles. Ze hield een hand voor haar ogen tegen de felle zon, om zich ervan te verzekeren dat haar ogen haar niet in de maling namen. Estopheles krijste weer en spreidde haar vleugels, waarna ze ze weer sloot.
Gwen kon voelen dat de vogel de geest van haar vader droeg. Zijn ziel, zo rusteloos, was weer een stapje dichter bij vrede.
Plotseling kreeg Gwen een idee; ze floot en strekte haar arm uit, en Estopheles vloog naar beneden en landde op haar pols. De vogel was zwaar, en haar klauwen boorden zich in Gwens huid.
“Ga naar Thor,” fluisterde ze naar de vogel. “Zoek hem op het slagveld. Bescherm hem. GA!” riep ze, terwijl ze haar arm omhoog strekte.
Ze keek toe hoe Estopheles met haar vleugels klapperde en hoger en hoger de lucht in vloog. Ze bad dat het zou werken. Er was iets heel mysterieus aan die vogel, vooral haar connectie met Thor, en Gwen wist dat alles mogelijk was.
Gwen vervolgde haar weg door de kronkelende straten richting het huisje van de genezer. Ze passeerden door meerdere gewelfde poorten, de stad uit, en ze ging zo snel als ze kon, biddend dat Godfrey het zou halen.
De tweede zon stond al laag toen ze een kleine heuvel in de uithoeken van het Koninklijk Hof beklommen en het huisje van de genezeres in het zicht kwam. Het was een simpel huisje met één kamer, witte muren van klei, met een klein raam aan elke kant en een kleine, gewelfde eikenhouten deur aan de voorkant. Aan het dak hingen allerlei gekleurde planten en het huisje werd omgeven door een uitgestrekte kruiden tuin en bloemen in alle kleuren en maten. Het huisje zag eruit alsof het midden in een plantenkas was neergezet.
Gwen rende naar de deur en klopte meerdere keren aan. De deur ging open, en voor haar verscheen het verschrikte gezicht van de genezeres.
Illepra. Ze was al haar hele leven genezeres van de Koninklijke familie, en