“Wees niet bang voor grootheid:
sommigen zijn groot geboren,
sommigen bereiken grootheid,
en anderen krijgen grootheid opgedrongen.”
—William Shakespeare
Twelfth Night
HOOFDSTUK ÉÉN
Luanda rende over het slagveld. Ze kon nog net een galopperend paard ontwijken terwijl ze zich een weg baande richting het kleine huisje waar Koning McCloud zich ophield. Ze hield de koude, ijzeren punt in haar hand, bevend, terwijl ze de stoffige velden doorkruiste van deze stad die ze ooit kende, deze stad van haar mensen. Ze hadden haar maandenlang gedwongen om de gruwelijke slachtpartijen gade te slaan—en ze had er genoeg van. Er was iets in haar geknapt. Het kon haar niets meer schelen dat ze het tegen het hele McCloud leger moest opnemen—ze zou doen wat ze kon om het te stoppen.
Luanda wist dat wat ze op het punt stond te doen gestoord was, dat ze haar leven riskeerde, en dat McCloud haar hoogstwaarschijnlijk zou doden. Maar ze duwde die gedachten weg. Het was tijd om te doen wat juist was—ongeacht de prijs die ze daarvoor moest betalen.
In de verte, aan de andere kant van het slagveld, tussen de soldaten, spotte ze McCloud, die dat arme, schreeuwende meisje een verlaten woning in sleurde—een klein kleien huisje. Hij sloeg de deur achter hen dicht.
“Luanda!” klonk een schreeuw.
Ze draaide zich om en zag Bronson, nauwelijks honderd meter verderop, achter haar aan rennen. Hij werd belemmerd door de eindeloze stroom van paarden en soldaten, waardoor hij meerdere keren moest stoppen.
Nu was haar kans. Als Bronson haar zou inhalen, zou hij haar tegenhouden.
Luanda versnelde haar pas, knijpend in de metalen punt, en probeerde niet te denken aan hoe gestoord dit allemaal was, aan hoe klein haar kansen waren. Als hele legers McCloud niet konden overwinnen, als zijn eigen generaals en zijn eigen zoon bang voor hem waren, wat voor kans had zij dan in haar eentje?
Luanda had bovendien nog nooit een man gedood, laat staat een man van McClouds status. Zou ze verstijven als het zover was? Zou ze hem echt kunnen besluipen? Was hij echt ondoordringbaar, zoals Bronson had gewaarschuwd?
Luanda voelde zich medeplichtig aan het bloedvergieten, aan het vernietigen van haar eigen land. Achteraf gezien had ze er, ondanks haar liefde voor Bronson, spijt van dat ze ooit akkoord was gegaan om met een McCloud te trouwen. De McClouds, zo had ze ondervonden, waren wilden, die geheel ontoerekeningsvatbaar waren. De MacGils hadden geluk dat de Hooglanden hen van hen scheidden, en dat ze tot dusver aan hun kant van de Ring waren gebleven. Ze was naïef geweest, stom om te denken dat de McClouds niet zo slecht waren als haar was vertelt. Ze had gedacht dat ze hen kon veranderen, dat de kans om een McCloud prinses te zijn—en op een dag koningin—het op de één of andere manier waard zou zijn, ongeacht het risico.
Maar nu wist ze dat ze het mis had gehad. Ze zou alles opgeven—haar titel, haar rijkdom, haar faam, alles—om de McClouds nooit ontmoet te hebben, om weer veilig bij haar familie aan haar kant van de Ring te zijn. Ze was nu kwaad op haar vader vanwege het feit dat hij het huwelijk had gearrangeerd; zij was jong en naïef, maar hij had beter moeten weten. Was politiek zo belangrijk voor hem dat hij bereid was zijn eigen dochter op te offeren? Ze was ook kwaad dat hij was gestorven, en dat hij haar in deze situatie had achtergelaten.
Luanda had de afgelopen maanden op de harde manier ondervonden dat ze op zichzelf aangewezen was, en nu