Srog boog zijn hoofd, en toen klonk er een hoorn aan de horizon. Gwen keek op en zag een grote stofwolk hun kant op komen: er kwam een groot leger hun kant op. Ze hief een hand op tegen de zon, en haar hartslag steeg. Zelfs vanaf hier kon ze voelen wie het waren. Het waren de Zilveren, de mannen van de Koning.
En aan hun hoofd reed Thor.
HOOFDSTUK ELF
Thor reed met de duizenden soldaten terug naar het Koninklijk Hof, en hij voelde zich triomfantelijk. Hij kon nog steeds nauwelijks verwerken wat er was gebeurd. Hij was trots op wat hij had gedaan, trots dat toen het er niet goed voor hen uit had gezien, hij niet had toegegeven aan zijn angst, maar was gebleven en de vijand onder ogen was gekomen. En hij was geschokt dat hij het had overleefd.
Het gevecht had surreëel gevoeld, en hij was zo dankbaar dat hij erin was geslaagd om zijn krachten op te roepen—maar hij was ook verward, omdat zijn krachten niet altijd werkten. Hij begreep ze niet, en wat nog erger was, hij wist niet waar ze vandaan kwamen of hoe hij ze onder controle moest krijgen. Het deed hem beseffen dat hij moest leren om ook op zijn menselijke vaardigheden te vertrouwen—dat hij de beste krijger moest zijn die hij kon zijn. Hij begon zich te realiseren dat hij daarvoor beide kanten van zichzelf nodig had—de vechter, en de tovenaar—als dat was wat hij was.
Ze hadden al de hele nacht gereden om terug te keren naar het Koninklijk Hof, en Thor was oververmoeid, maar ook opgewonden. De eerste zon brak over de horizon, en de uitgestrekte lucht kleurde geel en roze, en het voelde alsof hij de wereld voor het eerst zag. Hij had zich nog nooit zo levend gevoeld. Hij was omgeven door zijn vrienden, Reece, O’Connor, Elden en de tweeling; door Kendrick, Kolk en Brom; en door honderden leden van de Krijgsmacht, de Zilveren en het leger van de Koning. Maar in plaats van dat hij in de achterhoede reed, reed hij nu in het midden. Sinds het gevecht bekeken ze hem allemaal met andere ogen. Nu zag hij bewonderding in hun ogen, niet alleen in die van de leden van de Krijgsmacht, maar ook in die van de echte, volwassen krijgers. Hij had het in zijn eentje opgenomen tegen het McCloud leger en het tij van de oorlog gekeerd.
Thor was blij dat hij zijn broeders van de Krijgsmacht niet had laten zitten. Hij was blij dat zijn vrienden grotendeels ongedeerd waren, en hij voelde spijt voor degenen die in de strijd waren gestorven. Hij kende hen niet, maar hij wilde dat hij hen ook had kunnen redden. Het was een bloedige, hevige strijd geweest, en zelfs nu, terwijl hij reed, schoten er beelden van het gevecht door zijn hoofd. De McClouds waren sterk, en hij had geluk gehad: niemand wist of hij zoveel geluk zou hebben als hij hen weer zou treffen. Of hij die krachten weer zou kunnen oproepen. Hij wist niet of ze ooit nog terug zouden komen. Hij had antwoorden nodig. En hij moest zijn moeder vinden. Hij moest weten wie hij echt was. Hij moest Argon opzoeken.
Krohn piepte, en Thor leunde achterover en streelde over zijn hoofd terwijl Krohn aan zijn handpalm likte. Thor was opgelucht dat Krohn in orde was. Thor had hem van het slagveld gedragen en hem achter hem over de rug van zijn paard gelegd; Krohn leek wel te kunnen lopen, maar Thor wilde dat hij zou rusten. Krohn had een flinke klap geïncasseerd, en Thor vermoedde dat hij een rib gebroken had. Hij was Krohn ongelofelijk dankbaar. Het was meer een broer voor hem dan een dier, en hij had zijn leven al meer dan eens gered.
Terwijl ze de top van een heuvel bereikten en het uitzicht over het koninklijk zich voor hen uitstrekte, zag hij de glorieuze stad van het Koninklijk Hof, met haar tientallen torens en koepels, met haar eeuwenoude stenen muren en de gigantische ophaalburg, met haar gewelfde poorten, met honderden soldaten die op de borstweringen en langs de wegen op wacht stonden, met de glooiende velden die de stad omgaven, en met natuurlijk het Kasteel van de Koning in het midden. Thor dacht onmiddellijk aan Gwen. De gedachte aan haar had hem stand gehouden in de strijd; zij had hem een reden en een doel gegeven om te leven. Wetende dat hij in de val was gelokt, dat hij in een hinderlaag was gelopen, vreesde Thor ook voor haar lot. Hij hoopte dat ze in orde was, dat de krachten dit verraad in werking hadden gezet, haar met rust hadden gelaten.
Thor hoorde een gejuich in de verte, zag iets glinsteren, en terwijl hij zijn ogen samenkneep, realiseerde hij zich dat er zich een enorme menigte aan de horizon vormde. Ze kwamen in grote getale naar hen toe om hen te begroeten, en verzamelden zich al zwaaiend met vlaggen langs de weg.
Iemand blies op een hoorn, en Thor realiseerde zich dat ze thuis werden verwelkomt. Voor het eerst in zijn leven voelde hij zich geen buitenstaander meer.
“Die hoorns, die zijn voor jou,” zei Reece, die naast hem reed en hem met een respectvolle blik in zijn ogen op zijn rug klopte. “Jij bent de kampioen van deze strijd. Je bent nu de held van het volk.”
“Stel je voor, één van ons, een lid van de Krijgsmacht, die het hele McCloud leger verdrijft,” voegde O’Connor trots toe.
“Je doet de hele Krijgsmacht veel eer aan,” zei Elden. “Nu zullen ze ons allemaal een stuk serieuzer nemen.”
“Om nog maar niet te spreken van het feit dat je onze levens hebt gered,” grijnsde Conval.
Thor haalde zijn schouder op. Hij was trots, maar hij weigerde om dit alles naar zijn hoofd te laten stijgen. Hij wist dat hij menselijk was, fragiel, kwetsbaar, net als de anderen. En dat het tij van de strijd ook de andere kant op had kunnen gaan.
“Ik deed slechts waarvoor ik getraind was,” antwoordde Thor. “Waarvoor we allemaal getraind zijn. Ik ben niet beter dan een ander. Ik heb gewoon geluk gehad.”
“Ik zou zeggen dat het meer was dan geluk,” zei Reece.
Ze draafden rustig over de weg die naar het Koninklijk Hof leidde, en er verschenen steeds meer mensen, juichend, zwaaiend met spandoeken in het Koninklijke blauw en geel van de MacGils. Thor besefte dat dit een parade werd. Het hele hof kwam hierheen om feest te vieren, en hij kon de opluchting en de vreugde van hun gezichten aflezen. Hij begreep wel waarom: als het McCloud leger nog dichterbij had weten te komen, zouden ze dit allemaal verwoest hebben.
Thor reed met de anderen tussen de mensen door, over de houten ophaalbrug heen. Ze passeerden door de gewelfde stenen poort, waar de lucht eventjes donker werd, en reden toen aan de andere zijde weer naar buiten, het Koninklijk Hof in—waar ze werden begroet door een juichende massa. Ze zwaaiden met vlaggen en gooien met snoep, er begon een band te spelen en de mensen begonnen op straat te dansen.
De mensenmassa werd te dik om doorheen te rijden, dus Thor en de anderen stegen af en Thor tilde Krohn van het paard. Hij keek hoe Krohn een beetje mank liep; hij leek nu in ieder geval wel in staat om te lopen, en Thor voelde zich opgelucht. Krohn likte aan zijn handpalm.
De groep liep met de paarden aan de hand over het Koningsplein, en Thor werd van alle kanten omhelsd en geknuffeld door mensen die hij niet kende.
“Je hebt ons gered!” riep een oudere man uit. “Je hebt ons koninkrijk bevrijd!”
Thor wilde antwoorden, maar zijn stem werd verzwolgen door de muziek en het lawaai van de honderden mensen die om hen heen stonden te juichen en te schreeuwen. Er werden grote fusten het veld opgerold, en mensen begonnen te drinken, te lachen en te zingen.
Maar Thor kon slechts aan één ding denken: Gwendolyn. Hij moest haar zien. Hij liet zijn blik over de gezichten glijden, wanhopig om een glimp van haar op te vangen, zeker dat ze hier moest zijn—maar hij zag haar nergens.
Toen voelde hij dat hij op zijn schouder getikt werd.
“Ik geloof dat de vrouw die je zoekt daar is,” zei Reece, die de andere kant op wees.
Thor draaide zich om en zijn ogen lichtten op. Daar, met een brede, opgeluchte glimlach, was Gwendolyn. Ze zag eruit alsof ze de hele nacht niet had geslapen.
Ze leek nog mooier dan ooit, en ze haastte zich naar hem toe en rende in zijn armen. Ze sprong op en omhelsde hem, en hij knuffelde haar stevig en draaide haar rond in de menigte. Ze hield zich vast en wilde hem niet loslaten, en hij voelde haar tranen over zijn nek lopen. Hij kon haar liefde voelen, en het was wederzijds.