“De energieën waar de jongen door omgeven wordt zijn erg sterk,” zei Rafi langzaam. “Maar iedereen heeft een zwakke plek. Hij is verheven door magie. Hij kan ook worden verslagen door magie.”
Andronicus deed geïntrigeerd een stap naar voren.
“Over welke magie spreek je?”
Rafi pauzeerde even.
“Een soort magie die je nog nooit hebt gezien,” antwoordde hij. “Het soort dat alleen voor een wezen als Thor is weggelegd. Hij is jouw probleem, maar hij is ook meer dan dat. Hij zal nog machtiger worden dan jij. Als hij het overleeft.”
Andronicus was ziedend.
“Vertel me hoe ik hem kan vangen,” wilde hij weten.
Rafi schudde zijn hoofd.
“Dat is altijd jouw zwakte geweest,” zei hij. “Jij kiest ervoor om hem gevangen te nemen, niet om hem te doden.”
“Ik zal hem eerst gevangen nemen,” zei hij. “Daarna zal ik hem doden. Is er een manier of niet?”
Er volgde een lange stilte.
“Er is een manier om hem zijn krachten te ontnemen, ja,” zei Rafi. “Zonder zijn geliefde Zwaard, en zonder zijn draak, is hij slechts een gewone jongen.”
“Laat me zien hoe,” eiste Andronicus.
Stilte.
“Voor een prijs,” antwoordde Rafi uiteindelijk.
“Wat je wil,” zei Andronicus. “Ik geef je alles wat je wil.”
Er volgde een lang, duister gegrinnik.
“Ik denk dat je daar op een dag spijt van zult krijgen,” antwoordde Rafi. “Heel veel spijt.”
HOOFDSTUK TIEN
Terwijl Romulus over de met goud geplaveide weg liep die naar Volusia, de hoofdstad van het Rijk, leidde, gingen soldaten snel in formatie staan. Romulus liep voor de overgebleven troepen van zijn leger uit, dat nu nog maar uit een paar honderd soldaten bestond, allen verslagen door hun gevecht met de draken.
Romulus was ziedend. Het was een beschamende wandeling. Zijn hele leven lang was hij als overwinnaar teruggekeerd en behandeld als een held; nu keerde hij terug naar stilte, naar schaamte. In plaats van trofeeën en gevangenen, nam hij nu alleen maar verslagen soldaten mee terug.
Hij brandde van binnen. Het was zo stom geweest van hem om zo ver te gaan in achtervolging van het Zwaard, om de strijd met de draken aan te gaan. Zijn ego had hem in de maling genomen; hij had beter moeten weten. Hij had geluk gehad dat hij had kunnen ontsnappen, en nog wel met een aantal van zijn troepen. Hij kon het geschreeuw van zijn mannen nog horen, en hij kon hun verkoolde vlees nog ruiken.
Zijn mannen waren gedisciplineerd en hadden dapper gevochten. Ze waren op zijn bevel hun dood tegemoet gegaan. Maar nadat zijn groep van duizenden soldaten was geslonken tot een paar honderd man, wist hij dat hij moest vluchten. Hij had het bevel gegeven tot terugtrekken, en zijn overgebleven troepen waren de tunnels in gevlucht, buiten het bereik van de vuurspuwende draken. Ze waren onder de grond gebleven en waren te voet terug gegaan naar de hoofdstad.
Nu marcheerden ze door de stadspoorten heen. Terwijl ze de legendarische stad binnengingen, die geheel uit goud was gemaakt en waar de straten bemand werden door duizenden soldaten van het Rijk, haastten ze zich om in formatie te komen terwijl hij hen passeerde. Nu Andronicus weg was, werd Romulus beschouwd als de facto leider van het Rijk, de meest gerespecteerde van alle krijgers. In ieder geval, dat was het geval geweest. Hij wist niet hoe de mensen hem zagen na zijn nederlaag.
De nederlaag had niet op een slechter tijdstip kunnen plaatsvinden. Romulus was net bezig met het treffen van zijn voorbereidingen om de macht te grijpen en Andronicus af te zetten. Terwijl hij zich een weg baande door de stad, langs fonteinen, nauwkeurig geplaveide tuinwegen, langs bedienden en slaven, verwonderde hij zich over het feit dat hij nu niet was teruggekeerd met het Zwaard van het Lot in zijn hand, zoals hij zich had voorgesteld. Hij bevond zich nu in een zwakke positie. In plaats van dat hij de macht kon grijpen die hij verdiende, zou hij zich voor de Raad moeten verontschuldigen en hopen dat hij niet zijn baan zou verliezen.
De Hoge Raad. Hij kreeg een knoop in zijn maag bij de gedachte. Romulus was niet iemand die verantwoording aan iemand aflegde, laats staan aan een raad die bestond uit burgers die nog nooit in hun leven een zwaard hadden vastgehouden. Elk van de twaalf provincies van het Rijk stuurde twee vertegenwoordigers. Dat waren vierentwintig leiders uit elke hoek van het Rijk. Technisch gezien heersten zij over het Rijk; maar in werkelijkheid regeerde Andronicus hoe hij zelf wilde, en de Raad deed wat hij zei.
Maar toen Andronicus naar de Ring was vertrokken, had hij de Raad meer autoriteit gegeven dan ooit; Romulus veronderstelde dat Andronicus dat had gedaan om zichzelf in te dekken en Romulus onder de duim te houden, om zichzelf ervan te verzekeren dat hij een troon zou hebben om naar terug te keren. Zijn actie had de Raad bemoedigd, en nu gedroegen ze zich alsof ze macht hadden over Romulus. En Romulus moest, voor nu in elk geval, verantwoording aan hen afleggen. Het waren allemaal zorgvuldig uitgekozen trawanten van Andronicus, mensen die Andronicus had aangesteld om ervoor te zorgen dat de troon van hem zou blijven. De Raad zocht constant naar manieren om potentiele bedreigingen uit de weg te ruimen. En Romulus’ nederlaag was een perfect excuus om hem uit de weg te ruimen.
Romulus liep naar het glimmende Capitool gebouw, een enorm zwart rond gebouw met een glimmende gouden koepel dat hoog de lucht in rees en werd omgeven door gouden zuilen. De banner van het Rijk hing aan het gebouw, en boven de deur prijkte de afbeelding van een gouden leeuw met een adelaar in zijn bek.
Terwijl Romulus de honderd gouden treden beklom, bleven zijn mannen op het plein wachten. Hij nam drie treden tegelijk en zijn wapens kletterden tegen zijn wapenrusting.
Er waren twaalf bedienden nodig om de massieve deuren bovenaan de trap te openen. Elke deur was vijftien meter hoog, gemaakt van goud en versierd met zwarte studs en het embleem van het Rijk. Terwijl ze de deuren openden voelde Romulus de koude tocht erdoor heen waaien die de haartjes op zijn armen overeind deed staan terwijl hij het schemerige interieur binnenliep. De enorme deuren sloegen achter hem dicht en hij voelde zich, zoals altijd als hij dit gebouw binnenkwam, alsof hij een tombe binnenliep.
Romulus beende met echoënde laarzen over de marmeren vloeren, knarsetandend. Hij wilde klaar zijn met deze meeting, zodat hij zich kon richten op belangrijkere zaken. Hij had een gerucht gehoord over een fantastisch wapen, vlak voor hij hierheen kwam, en hij moest weten of het waar was. Zo ja, dan zou dat alles veranderen. De macht zou voor hem zijn. Als het echt bestond, dan zou dit alles—Andronicus, de Raad—niets meer voor hem betekenen, Sterker nog, het hele Rijk zou eindelijk van hem zijn. De gedachte aan dit wapen was het enige dat Romulus nog geruststelde terwijl hij de trappen op liep en door nog twee grote deuren ging, de ronde kamer van de Hoge Raad in.
In de uitgestrekte kamer stond een zwarte, circulaire tafel, leeg in het midden, met een smalle doorgang. Erom heen zat de Raad, in vierentwintig zwarte gewaden. Ze zaten met ernstige gezichten aan de tafel, allemaal oude mannen met grijzende hoorns en dieprode ogen, druipend rood van ouderdom. Het was vernederend voor Romulus om hen onder ogen te komen, om door de smalle doorgang naar het midden van de tafel te lopen, om omringd te worden door de mensen die hij moest aanspreken. Het was vernederend om geforceerd te zijn om zich heen te kijken om hen aan te spreken. Het hele ontwerp van deze ruimte, deze tafel, was slechts één van Andronicus’ intimidatie tactieken.
Romulus stond zwijgend in het midden van de stille kamer en hij brandde van binnen. Het leek een eeuwigheid te duren. Hij kwam in de verleiding om weer weg te lopen, maar hij wist zichzelf te bedwingen.
“Romulus van het Octakin Legioen,” verkondigde één van de raadsleden op formele toon.
Romulus draaide zich om en zag een mager, ouder raadslid, met ingevallen wangen en grijzend haar, hem aanstaren met dieprode ogen. Deze man was een vriend van Andronicus, en Romulus wist dat hij