Srog glimlachte. “We behandelen onze mensen goed hier,” zei hij. “Ik dacht dat je het wel nodig zou hebben.”
“Dank je,” zei Reece. Hij begon zich al warmer te voelen. “Ik heb er nooit meer behoefte aan gehad dan nu.” Hij had er al tegenop gezien om terug te zeilen in natte kleren, en dit was precies wat hij nodig had.
Srog begon over politiek te praten, een lange monoloog, en Reece knikte beleefd terwijl hij deed of hij luisterde. Maar diep van binnen was Reece afgeleid. Hij werd nog steeds overspoeld met gedachten aan Stara, en hij kon haar maar niet uit zijn hoofd zetten. Hij kon alleen maar aan hun ontmoeting denken, en elke keer dat hij aan haar dacht, maakte zijn hart een sprongetje van opwinding.
Waar hij ook constant aan dacht, was de taak die op het vasteland op hem wachtte. Hij moest Selese—en alle anderen—vertellen dat de bruiloft niet doorging. Hij wilde haar geen pijn doen. Maar hij zag geen andere keus.
“Reece?” herhaalde Srog.
Reece knipperde met zijn ogen en keek hem aan.
“Hoorde je wat ik zei?” vroeg Srog.
“Het spijt me,” zei Reece. “Wat zei je?”
“Ik zei, ik neem aan dat je zus mijn berichten heeft ontvangen?” vroeg Srog.
Reece knikte en trachtte zich te concentreren.
“Inderdaad,” antwoordde Reece. “Dat is waarom ze me heeft gestuurd. Ze heeft me gevraagd om te zien hoe het met je gaat, om met eigen ogen te zien wat er gaande was.”
Srog zuchtte en staarde in de vlammen.
“Ik ben hier nu zes manen,” zei hij, “en ik kan je vertellen, de Hoge Eilanders zijn niet als wij. De naam MacGil is het enige dat ze met ons gemeen hebben. Ze missen de kwaliteiten van je vader. Ze zijn niet alleen koppig—ze zijn niet te vertrouwen. Ze saboteren dagelijks de schepen van de Koningin; sterker nog, ze saboteren alles wat we hier doen. Ze willen ons hier niet. Ze willen geen deel uitmaken van het vasteland—tenzij ze het binnenvallen, natuurlijk. Om in harmonie te leven, zo heb ik ondervonden, is niet hun manier van leven.”
Srog zuchtte.
“We verspillen onze tijd hier. Je zus zou zich moeten terugtrekken. Hen aan hun lot overlaten.”
Reece knikte bedachtzaam en hield zijn handen bij het vuur, toen ineens de zon door de wolken brak en het donkere, natte weer veranderde in een heldere, zonnige zomerdag. In de verte klonk een hoorn.
“Je schip!” riep Srog uit. “We moeten gaan. Je moet de zeilen hijsen voor het weer omslaat. Ik zal je uitzwaaien.”
Srog leidde Reece door een zijdeur in het fort naar buiten, en Reece moest tot zijn verbazing zijn ogen samenknijpen tegen het felle zonlicht. Het was ineens een perfecte zomerdag.
Reece en Srog liepen snel, zij aan zij, gevolgd door enkele van Srogs mannen. Steentjes knarsten onder hun laarzen terwijl ze door de heuvels naar de kust liepen. Ze passeerden grijze rotsen en rotswanden en kliffen waar geiten op graasden. Terwijl ze de kust naderden, klonken er bellen vanaf het water om de schepen te waarschuwen voor de optrekkende mist.
“Ik zie nu met eigen ogen met welke omstandigheden je te maken hebt,” zei Reece terwijl ze liepen. “Het is zeker niet makkelijk. Je hebt de zaken hier langer bij elkaar gehouden dan een ander zou zijn gelukt, dat weet ik zeker. Je hebt hier goed werk verricht. Ik zal het de Koningin vertellen.”
Srog knikte.
“Dat waardeer ik,” zei hij.
“Wat is de oorzaak van de ontevredenheid van deze mensen?” vroeg Reece. “Ze zijn tenslotte vrij. We willen ze geen kwaad doen—sterker nog, we bieden ze voorraden en bescherming.”
Srog schudde zijn hoofd.
“Ze zullen niet rusten tot Tirus vrij is. Ze beschouwen het als een persoonlijke schade dat hun leider gevangen is gezet.”
“Maar ze hebben geluk dat hij alleen gevangen zit, en niet is geëxecuteerd voor zijn verraad.”
Srog knikte.
“Dat is waar. Maar deze mensen begrijpen dat niet.”
“En als we hem zouden bevrijden?” vroeg Reece. “Zou dat hen tevreden stellen?”
Srog schudde zijn hoofd.
“Ik betwijfel het. Ik denk dat ze dan alleen maar een andere reden zouden vinden voor hun ontevredenheid.”
“Wat moeten we dan doen?” vroeg Reece.
Srog zuchtte.
“Verlaat deze plek,” zei hij. “En zo snel mogelijk. Het bevalt me maar niets. Ik voel een opstand aankomen.”
“Maar we zijn zwaar in de meerderheid, in troepen en schepen.”
Srog schudde zijn hoofd.
“Dat is slechts een illusie,” zei hij. “Ze zijn goed georganiseerd. We bevinden ons op hun grondgebied. Ze hebben een miljoen subtiele manieren om ons te saboteren waar we niet op kunnen anticiperen. We zitten hier in een huiskamer vol slangen.”
“Matus niet,” zei Reece.
“Dat is waar,” antwoordde Srog. “Maar hij is de enige.”
Er is nog een ander, dacht Reece. Stara. Maar hij hield zijn gedachten voor zichzelf. Nu hij dit allemaal hoorde wilde hij Stara redden, haar hier zo snel mogelijk vandaan halen. Hij zwoer dat hij haar zou redden. Maar eerst moest hij terugzeilen en zijn zaken regelen. Daarna kon hij voor haar terugkomen.
Terwijl ze het zand opliepen, zag Reece het schip voor zich opdoemen, waar zijn mannen op hem wachtten.
Hij stopte, en Srog draaide zich naar hem om en legde een warme hand op zijn schouder.
“Ik zal dit alles met Gwendolyn delen,” zei Reece. “Ik zal haar over je zorgen vertellen. Maar ik weet hoe vastbesloten ze is als het op deze eilanden aankomt. Ze ziet ze als onderdeel van een grotere strategie voor de Ring. Voor nu moet je de harmonie behouden. Hoe dan ook. Wat heb je nodig? Meer schepen? Meer mannen?”
Srog schudde zijn hoofd.
“Ik zou deze Hoge Eilanders nog niet kunnen veranderen met alle mannen en schepen in de wereld. Het enige dat dat kan doen is de rand van het zwaard.”
Reece keek hem vol afschuw aan.
“Gwendolyn zou nooit onschuldige mensen laten afslachten,” zei Reece.
“Dat weet ik,” antwoordde Srog. “En dat is ook waarom, zo vermoed ik, veel van onze mannen zullen sterven.”
HOOFDSTUK NEGEN
Stara stond op de borstweringen van haar moeders fort. Het was een vierkant stenen fort, net zo oud als het eiland zelf, de plek waar Stara had gewoond sinds haar moeder was overleden. Stara liep naar de rand, dankbaar dat de zon eindelijk was doorgebroken op deze dramatische dag, en keek uit over de horizon, die ongewoon goed zichtbaar was. Ze zag Reece’ schip wegzeilen in de verte, weg van de vloot. Ze bleef het schip zo lang mogelijk na kijken, terwijl elke golf hem verder en verder bij haar vandaan bracht.
Ze kon wel de hele dag naar Reece’ schip kijken, wetende dat hij aan boord was. Ze kon het niet verdragen hem te zien gaan. Het voelde alsof haar hart, een deel van haarzelf, het eiland verliet.
Eindelijk, na al die jaren op dit eenzame, afschuwelijke, barre eiland, voelde ze zich weer overspoeld met vreugde. Haar hereniging met Reece had haar weer doen opleven. Het had een leegte in haar gevuld, een leegte waarvan ze niet eens had beseft dat het al die jaren aan haar had gevreten. Nu ze wist dat Reece de bruiloft zou afzeggen, dat hij voor haar terug zou komen, dat ze zouden trouwen en voor altijd samen zouden blijven, had Stara het gevoel dat alles goed ging komen. Alle ellende die ze had doorstaan in haar leven zou het waard zijn.
Ze moest toegeven, natuurlijk, dat er een klein deel van haar was dat medelijden had