Een Zee Van Schilden . Морган Райс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: De Tovenaarsring
Жанр произведения: Героическая фантастика
Год издания: 0
isbn: 9781632912879
Скачать книгу
drinken bereikte een hoogtepunt, en er werden meer bekers rondgedeeld, twee keer zoveel als voorheen. De McClouds vertraagden niet, zoals soldaten doorgaans deden op dit punt. Ze dronken zelfs meer, teveel. Godfrey begon nerveus te worden.

      “Denk je dat mannen ooit teveel kunnen drinken?” vroeg Godfrey aan Akorth.

      Akorth snoof.

      “Wat een duivelse vraag!” flapte hij eruit.

      “Wat is er met jou aan de hand?” vroeg Fulton.

      Godfrey keek nauwlettend toe terwijl een McCloud, die zo dronken was dat hij nauwelijks nog wat kon zien, tegen een groep soldaten aanstootte en hen tegen de grond liet gaan.

      Er was even een pauze terwijl iedereen zich omdraaide naar de groep soldaten op de grond.

      Maar toen sprongen de soldaten weer overeind, schreeuwend en lachend en juichend, en tot Godfreys opluchting gingen de festiviteiten weer verder.

      “Denk jij dat ze genoeg hebben gehad?” vroeg Godfrey. Hij begon zich af te vragen of dit allemaal niet een slecht idee was.

      Akorth keek hem botweg aan.

      “Genoeg?” vroeg hij. “Bestaat er zoiets?”

      Godfrey merkte dat hij zelf ook met een dubbele tong praatte, en zijn geest was niet zo scherp meer als hij zou willen. Toch begon hij het gevoel te krijgen dat er iets veranderde in de ruimte, alsof er iets niet helemaal in orde was. Het werd allemaal een beetje teveel, alsof iedereen zijn zelfbeheersing had verloren.

      “Raak haar niet aan!” riep iemand ineens uit. “Ze is van mij!”

      De stem klonk duister, gevaarlijk, en zorgde dat Godfrey zich omdraaide.

      Aan de andere kant van de ruimte stond een MacGil soldaat te bekvechten met een McCloud; de McCloud legde één arm om het middel van de vrouw die bij de MacGil op schoot zat, en trok haar naar achteren.

      “Ze was van jou. Nu is ze van mij! Zoek maar een ander!”

      De MacGil kreeg een duistere uitdrukking op zijn gezicht, en hij trok zijn zwaard. Het distinctieve geluid sneed door de lucht, en deed iedereen omkijken.

      “Ik zei, ze is van mij!” schreeuwde hij.

      Zijn gezicht was fel rood, zijn haar nat van het zweet, en de hele ruimte keek toe, als aan de grond genageld door zijn dodelijke toon.

      Het werd stil terwijl iedereen verstijfd toekeek. De McCloud, een grote, stevige man, grijnsde, greep de vrouw vast en duwde haar hardhandig opzij. Ze vloog struikelend en vallend de menigte in.

      Het was duidelijk dat de McCloud niets om de vrouw gaf; iedereen zag nu dat hij uit was op bloed, niet op de vrouw.

      De McCloud trok ook zijn zwaard.

      “Het is jouw leven voor het hare!” zei de McCloud.

      Soldaten gingen uit de weg zodat ze ruimte kregen om te vechten, en Godfrey zag dat iedereen gespannen werd. Hij wist dat hij er een eind aan moest maken, voor het uit zou lopen in oorlog.

      Godfrey sprong over de tafel heen, uitglijdend over het bier, en rende door de ruimte naar de twee mannen toe, zijn handen voor zich uit gestrekt.

      “Mannen!” riep hij. Hij probeerde gefocust te blijven, om helder na te denken, en hij had oprecht spijt van hoeveel hij had gedronken.

      “We zijn allemaal mannen hier!” schreeuwde hij. “We zijn allemaal één volk! Eén leger! Er hoeft geen gevecht te komen! Er zijn genoeg vrouwen! Geen van jullie meende het!”

      Godfrey wendde zich tot de MacGil, en hij stond daar, fronsend, met zijn zwaard in zijn handen.

      “Als hij zich verontschuldigd, zal ik zijn excuses accepteren,” zei de MacGil.

      De McCloud stond daar, verward, en ineens verzachtte zijn uitdrukking en er verscheen een glimlach op zijn gezicht.

      “Dan biedt ik mijn excuses aan!” riep de McCloud uit, en hij stak zijn linkerhand uit.

      Godfrey stapte opzij, en de MacGil schudde hem aarzelend zijn hand.

      Op dat moment greep de McCloud de hand van de MacGil vast, trok hem naar zich toe, en dreef zijn zwaard door zijn borst heen.

      “Ik verontschuldig me,” voegde hij toe, “voor het feit dat ik je niet eerder heb gedood! MacGil uitschot!”

      De MacGil zakte slap in elkaar terwijl het bloed over de grond liep.

      Hij was dood.

      Godfrey stond daar, geschokt. Hij stond nauwelijks een halve meter bij hen vandaan, en hij had het gevoel alsof dit op de één of andere manier allemaal zijn schuld was. Hij had de MacGil ertoe aan gezet zijn aandacht te laten verslappen; hij was degene die had getracht om een wapenstilstand te onderhandelen. Hij was door deze McCloud verraden, en voor schut gezet ten aanzien van al zijn mannen.

      Godfrey dacht niet helder na, en aangewakkerd door de drank, knapte er iets in hem.

      In één snelle beweging boog Godfrey naar beneden, griste het zwaard van de dode MacGil van de grond, en stak de McCloud door zijn hart.

      De McCloud staarde hem aan, zijn ogen wijd opengesperd van schrik, en zakte toen, met het zwaard nog in zijn borst, op de grond. Dood.

      Godfrey keek naar zijn eigen bebloede hand, en hij kon niet geloven wat hij zojuist had gedaan. Het was de eerste keer dat hij ooit een man had gedood. Hij had nooit gedacht dat hij het in zich had.

      Godfrey was niet van plan geweest om hem te doden; hij had er niet over na gedacht. Hij was door iets overvallen, iets dat diep in hem zat, een deel dat verlangde naar wraak voor de ongerechtigheid.

      Plotseling brak er chaos uit. Van alle kanten begonnen mannen te schreeuwen en elkaar aan te vallen. Het geluid van zwaarden die getrokken werden vulde de kamer, en Gofrey voelde hoe hij door Akorth uit de weg werd geduwd, vlak voor een zwaard op het nippertje zijn hoofd miste. Een andere soldaat—Godfrey kon zich niet herinneren wie of waarom—greep hem vast en gooide over de houten tafel. Het laatste dat Godfrey zich herinnerde was dat hij over de tafel heen gleed, tot hij uiteindelijk op de vloer belandde en zijn hoofd stootte, wensend dat hij overal was behalve hier.

      HOOFDSTUK ZES

      Gwendolyn zat in haar rolstoel met Guwayne in haar armen, en zette zich schrap terwijl de wachters de deuren van haar moeders kamer openden en Thor haar naar binnen reed. De wachters van de voormalige Koningin bogen hun hoofd en stapten opzij. Gwen trok haar baby steviger tegen zich aan terwijl ze de duistere kamer binnen gingen. De ruimte was stil, benauwd, bedompt. Fakkels flikkerden zachtjes aan de muren. Ze kon de dood in de lucht voelen hangen.

      Guwayne, dacht ze. Guwayne. Guwayne.

      Ze herhaalde de naam stilletjes in haar hoofd, en trachtte zich op iets anders dan haar stervende moeder te concentreren. Terwijl ze eraan dacht, stelde de naam haar gerust en vulde haar met warmte. Guwayne. De wonderbaby. Ze hield nu al meer van deze baby dan ze kon zeggen.

      Gwen wilde dat haar moeder hem zou zien voor ze stierf. Ze wilde dat haar moeder trots op haar was, en ze wilde haar moeders zegening. Ze moest het toegeven. Ondanks hun problematische verleden wilde Gwen vrede voor ze zou sterven. Ze was nu kwetsbaar, en het feit dat ze de afgelopen manen dichter tot haar moeder was gekomen zorgde alleen maar dat Gwen zich nog meer radeloos voelde.

      Gwen voelde een steek in haar hart terwijl de deuren achter haar gesloten werden. Ze keek de kamer rond en zag een tiental bedienden bij haar moeder staan, mensen die ze van vroeger herkende, mensen die ook voor haar vader hadden gezorgd. De ruimte was gevuld met mensen. Het was een death watch. Aan haar moeders zijde stond natuurlijk Hafold, haar trouwe dienstmeid tot het einde. Ze liet niemand bij haar in de buurt komen.

      Terwijl Thor Gwendolyn naar haar moeders bed reed, wilde Gwen opstaan en haar moeder een knuffel geven. Maar haar lichaam deed nog steeds pijn, en het lukte haar niet.

      Dus in plaats daarvan strekte ze haar arm uit en pakte ze haar moeders pols vast. Die was ijskoud.

      Op dat moment deed haar moeder langzaam een oog open. Haar moeder keek verrast en blij bij het zien van Gwen, en