De Wereld vóór de schepping van den mensch. Flammarion Camille. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Flammarion Camille
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Биология
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
het leven (Fig. 27).

      Langen tijd bleef men twijfelen aan de juistheid der hier medegedeelde resultaten. Daar de scheikundigen hadden aangetoond, dat alcohol, in zeewater gestort, een slijmerig neerslag gaf, meende men, dat de zooeven genoemde stof eenzelfde neerslag was. Doch in 1875 werden dezelfde waarnemingen herhaald door den Duitschen natuuronderzoeker Bossels bij eene Noordpool-expeditie, op eene diepte van 92 vademen. De toen gevonden stof was werkelijk protoplasma, waarin toevallig enkele kalklichaampjes voorkwamen.

Fig. 28. De eerste wezens. Samenvoeging van moneren.

      Fig. 28. De eerste wezens. Samenvoeging van moneren.

      De moneren zijn niet anders dan protoplasma. Een klonter gelei is het eenige, wat onze krachtigste mikroskopen ons doen zien; maar die gelei leeft, men ziet haar ieder oogenblik van vorm veranderen, zich meester maken van andere infusiediertjes, ze oplossen en ze opnemen in haar eigen stof. In de omringende vloeistof gelijken zij op die dunne strepen, die in een glas water ontstaan boven een stukje suiker, dat oplost. De moneren zijn kleine bolletjes. Moeten zij zich verplaatsen, dan groeien er stralen aan, die als pooten dienst doen. Men kent reeds verschillende soorten. Zij hebben, zooals wij zeiden, trilharen, die als pooten dienst doen, doch kort en onregelmatig zijn, in alle richtingen uitspringen, zich inkorten en naar binnen treden, als het wezen ze niet meer noodig heeft. De beweging is als het ware eene soort van kruipen, hetwelk geschiedt door het uitrekken van een trilhaar, dat met zijn uiteinde een steunpunt zoekt, zich daarna inkort en zóó het geheele lichaam medetrekt, dat zich beweegt als een oliedroppel, dat op een stukje glas voortgeblazen wordt. Als een zonnestraal het vat treft, dat één dier wezens bevat, dan beweegt het zich steeds naar het licht toe. De veerkracht van het levende protoplasma, zijne uitzetting en samentrekking onder den invloed der warmte, zijn voldoende om rekenschap te geven van de wijze van beweging.

      Wij noemen ten slotte onder de moneren het myxodictyum sociale (fig. 28). Daar bestaat het protoplasma uit afzonderlijke wezens, kleine min of meer bolvormige klonters, die van alle zijden omgeven zijn van vertakte en straalvormige trilharen en zich door deeling voortplanten, maar toch in koloniën vereenigd blijven door hunne vezels.

      Dit zijn de oorspronkelijke wezens. Het organische komt uit het anorganische voort. De levenskracht is uit de physisch-chemische kracht ontstaan.

      De electriciteit is waarschijnlijk niet vreemd geweest aan dien vooruitgang der stof; in den toestand, door de warmte, de drukking van het water, en andere factoren voorbereid, heeft zij nog ingewerkt door aan de moleculen inwendige bewegingen mede te deelen. Nog thans speelt zij eene belangrijke, nog niet genoeg doorgronde rol in de hoogere levensverschijnselen.

      De bevruchting der planeet is echter geen gewoon scheikundig proces, evenmin als eene scheikundige verbinding een gewoon mechanisch proces is, het is iets meer. Het leven is een nieuwe vorm van beweging; het is eene nieuwe schepping, voortgebracht door de scheikundige verhoudingen, die het bepaald hebben. Door de voortdurende veranderingen in samenstelling, door de bewegingen, waarvan het de zetel is, door zijn vermogen om zich te voeden, zich in afzonderlijke wezens te verdeelen, en zich voort te planten, onderscheidt zich het protoplasma van alle scheikundige stoffen en vormt het eene klasse van lichamen op zich zelf. De afstand tusschen de levende stof en de scheikundige verbindingen is groot, maar toch weet men thans, dat het leven met al zijne kenmerken in eene soort stof aanwezig is, die even eenvoudig van bouw is als de scheikundige verbindingen.

      Voor den denker, die de geheimen der natuur tracht te ontwarren, is het niet vreemder, de koolstofverbindingen het aanzijn te zien schenken aan geleiachtige lichaampjes, dan de kristallen uit eene zoutoplossing te zien aangroeien naarmate het water verdampt, of den loodboom te zien aangroeien, die ontstaat, indien men eene zinkstaaf in eene oplossing van azijnzuur lood hangt, of den waterdamp heesters te zien teekenen op de glazen van een bevroren venster, of de sneeuwkristallen te zien vormen in de lucht, of den zwavel te zien kristalliseeren, of het bismuth, het goud en het koper. Het verschil tusschen de organische en de anorganische stoffen bestaat niet in hare samenstelling, want de levende wezens zijn alle samengesteld uit dezelfde elementen als de anorganische stoffen; het verschil bestaat alleen in de lenigheid der weefsels, in haar vermogen, om de omringende middenstof te kunnen opnemen en van binnen aan te groeien, terwijl de kristallen aangroeien door uitwendige aanzetting, en in haar vermogen, om zich te verlengen, te verkorten en te bewegen. Het kenmerkend onderscheid schuilt voornamelijk in het vermogen van voortplanting, maar zooals wij zeiden, oorspronkelijk openbaarde zich dat vermogen door eenvoudige verdeeling van het aangegroeide voorwerp. Men kan een organisch lichaampje, dat zóó weinig ontwikkeld is als een protoplasmakorrel, noch onder de dieren, noch onder de planten rangschikken, maar toch verschilt het in wezen van de overige scheikundige voortbrengselen en is het de kiem van het leven, dat zich later over de oppervlakte der aarde verspreid heeft.

      Voor de natuur bestaat er geene scheikunde of natuurkunde, of werktuigkunde, of sterrenkunde, of plant- en dierkunde, evenmin als er zuivere soorten van planten, dieren of delfstoffen bestaan. Dit zijn verdeelingen, door de menschen uitgedacht om de studie te vergemakkelijken en de voorwerpen van studie te kunnen splitsen. Hoewel een groot aantal geleerden zich illusiën scheppen en hunne eigene vindingen als feiten aannemen, is het wenschelijk, niet het slachtoffer te worden van eene dwaling, die voor onzen geest den prachtigen eenvoud der natuur zou verwoesten. Voor haar is het bewerktuigde wezen, evenals de onbewerktuigde wereld de ontwikkeling van een zelfde wezen; de geheele wereld wordt door eene onmetelijke éénheid beheerscht.

      Het heelal bestond langen tijd in eenen zuiveren mechanischen toestand, als in werking zijnde nevelvlek, als eene verzameling van bewegende atomen, als onderworpen aan de algemeene aantrekkingskracht. De warmte, het licht, de electriciteit, de vorming der moleculen, hebben het aanzijn geschonken aan den natuurkundigen toestand, tijdens welken de planeet haar karakter als nevelvlek verloor. De verbindingen, de verwantschap der stoffen hebben den scheikundigen toestand doen geboren worden; de voorwaarden voor het leven werden gunstig. Op die drie tijdperken, die uit elkander voortvloeiden, is de organische toestand gevolgd, die weer het noodzakelijk gevolg was van het vorige tijdperk.

      Van den dag af, waarop de voorwaarden van het leven alle aanwezig waren, moest zich het protoplasma even zeker vormen als eene scheikundige verbinding het gevolg is van de voorwaarden, die haar bepalen. En van den dag af, waarop het leven verschenen is met zijne karakteristieke eigenschap van eeuwigdurende voortplanting, moest het zich uitbreiden en vermenigvuldigen over de geheele oppervlakte der aarde. Evenals het licht, de warmte, de verwantschap, de moleculaire beweging, zoo ook werkt het leven onophoudelijk voort en wordt het nooit meer uitgedoofd. Tot aan den laatsten dag van het bestaan der aarde zal het de natuur bezielen, steeds van vorm veranderen en nooit vernietigd worden. Welke onweerstaanbare kracht! Zoodra een organisme tot den volwassen leeftijd gekomen is, dan gevoelt het oogenblikken van wellust, zonder welken de stroom des levens in zijnen loop zoude gestuit worden. Het is niet genoeg te leven, het leven moet worden voortgeplant.

      Van dit tijdstip af is onze planeet van vorm veranderd. Tot nu toe behoorde zij tot het rijk der delfstoffen, doof, blind, zich zelf niet bewust; van nu af aan draagt zij het leven, en het eerste flauwe begrip van persoonlijk bestaan, dat zich bij de vorming der eerste wezens openbaart, ontwikkelt zich en neemt toe, totdat het eindelijk den trap bereikt, waarop verstand en zedelijkheidsbegrippen haar beheerschen.

      In de zee is het leven begonnen; en daar is het steeds het vruchtbaarst geweest. De wateren bezitten veel meer bewoners dan het vasteland. Overal zijn de zeeën bewoond; overal, tot op den bodem van den afgrond, bewegen zich schepselen, die met elkander in harmonie zijn; overal vindt de natuuronderzoeker stof tot leering en de wijsgeer stof tot nadenken. De diepten van den oceaan, zijne bergen en dalen, zijne valleien en duisternissen, zelfs zijne puinhoopen zijn bezield en versierd met ontelbare bewerktuigde wezens. Het zijn eenzame of samenlevende planten, zich tot weiden uitstrekkend of tot onmetelijke bosschen verbindend. Die planten beschermen en voeden duizenden dieren, die kruipen, loopen, zwemmen, vliegen, zich bedelven in het zand, zich aan rotsen vasthechten, in ravijnen wonen, elkander zoeken en ontvluchten, bestrijden of vervolgen, elkander minnend liefkoozen of meedoogenloos verscheuren. Onze wouden op het vaste land bevatten lang niet zooveel dieren als die der zee. De oceaan,